ECLI:NL:RBDHA:2018:14432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.20713 & NL18.20715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Albanese eisers op grond van kennelijke ongegrondheid en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2018 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Albanese eisers. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond bestempelde. De eisers, geboren in respectievelijk 1999 en 1992, hadden op 18 oktober 2018 asiel aangevraagd, na te zijn bedreigd door buurtgenoten in Albanië. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De eisers hadden niet voldoende bewijs geleverd dat zij bij terugkeer naar Albanië een reëel risico op ernstige schade zouden lopen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eisers over de problemen na het doen van aangifte niet geloofwaardig waren en dat de Albanese autoriteiten hen bescherming hadden geboden na de aanval. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond en bevestigde de inreisverboden die voor de duur van twee jaar waren opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20713 & NL18.20715

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer ]

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer ]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluiten van 1 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder inreisverboden voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.20714 & NL18.20716, plaatsgevonden op 22 november 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R.G. Jagesar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1999 en eiser is geboren [geboortedatum] 1992. Eisers hebben de Albanese nationaliteit. Zij hebben op 18 oktober 2018 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat eiser op 1 juni 2016 op straat ruzie heeft gekregen met een buurtgenoot genaamd [buurtgenoot] . Toen eiser later met zijn broer naar het café ging, is hij door een groep van 15 mannen, onder wie zich [buurtgenoot] , [persoon X] en [persoon Y] bevonden, aangevallen. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie, waarna [buurtgenoot] , [persoon X] en [persoon Y] zijn opgepakt. Na drie maanden heeft eiser gehoord dat [persoon X] en [persoon Y] weer zijn vrijgelaten. Naar aanleiding hiervan is eiser naar Lac gevlucht. Eiseres is vervolgens bedreigd om eiser te doen bewegen de aangifte tegen [buurtgenoot] in te trekken. Van deze bedreigingen heeft zij twee keer aangifte gedaan bij de politie. Aangezien de politie niets deed tegen de bedreigingen, hebben eisers besloten hun land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in de asielrelazen van eisers als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) aanval door buurtgenoten;
3) problemen naar aanleiding van het doen van aangifte.
Verweerder heeft de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over de aanval door buurtgenoten geloofwaardig geacht. De verklaringen van eisers over de problemen naar aanleiding van het doen van aangifte heeft verweerder daarentegen niet geloofwaardig geacht.
Albanië kan beschouwd worden als een veilig land van herkomst. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Albanië, er aanleiding is om aan te nemen dat Albanië ten aanzien van hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Na de aanval zijn de daders immers gearresteerd en gedetineerd. Eisers zijn na de aanval dan ook door de autoriteiten beschermd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er voor hen geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich opnieuw problemen voordoen in Albanië, tegen deze problemen de bescherming van de Albanese autoriteiten in te roepen.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eisers stellen zich op het standpunt dat de bedreigingen naar aanleiding van de door hen ingediende aangifte en het gebrek aan actie door de Albanese autoriteiten door verweerder wel degelijk dient te worden gevolgd. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom Albanië voor eisers als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Bij terugkeer naar Albanië lopen zij dan ook een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot menen eisers dat verweerder in het kader van het opgelegde inreisverbod onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, te weten dat eiser een oom in de Europese Unie heeft wonen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eisers na het doen van aangifte tegen de aanval problemen hebben ondervonden. Verweerder heeft het eisers kunnen aanrekenen dat zij de gestelde problemen niet nader hebben onderbouwd. De enkele stelling van eisers dat het openbaar ministerie in Albanië weigert documenten te verstrekken waaruit blijkt dat zij tegen de bedreigingen aangifte hebben gedaan, is onvoldoende om dit niet langer aan eisers te kunnen toerekenen. In dit verband is van belang dat eisers de bedreigingen ook niet middels hun verklaringen aannemelijk hebben weten te maken. Zo heeft verweerder kunnen overwegen dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt waarom zij pas anderhalf jaar nadat zij de aangifte tegen de daders van de aanval hebben ingediend, hun land van herkomst hebben verlaten, terwijl zij aangeven al sinds het begin van de detentie van de daders te zijn bedreigd. Eisers hebben het doel van de gestelde bedreigingen ook niet inzichtelijk weten te maken. Nu uit hun verklaringen blijkt dat [buurtgenoot] is vervolgd voor zijn deelname aan de aanval, valt niet in te zien in welk opzicht het intrekken van de aangifte jegens hem daarna nog zinvol is. Opvallend is ook dat de broer van eiser nog altijd thuis woont en de afgelopen twee jaar geen problemen heeft ervaren, terwijl hij net als eiser slachtoffer is geweest van de aanval en hiertegen aangifte heeft gedaan.
7.2.
Voor zover eisers betogen dat zij bij terugkeer naar Albanië een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen, stelt de rechtbank voorop dat Albanië is aangemerkt als veilig land van herkomst. Bij uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat verweerder Albanië terecht heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Albanië in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7.3.
Eisers zijn hierin niet geslaagd. Zo hebben eisers tegen de aanval van eiser door buurtgenoten de bescherming van de Albanese autoriteiten ingeroepen. Blijkens hun verklaringen heeft eiser hiervan aangifte gedaan en zijn drie van de daders van de aanval gearresteerd en vervolgd en hebben enige tijd in detentie gezeten. De autoriteiten hebben eiser dan ook bescherming geboden tegen de door hem ondervonden problemen. Nu ongeloofwaardig is geacht dat eisers als gevolg van het doen van deze aangifte problemen hebben ondervonden, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat Albanië om die reden voor hen niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank volgt derhalve niet dat eisers bij terugkeer naar Albanië in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht zullen komen.
7.4.
Nu verweerder de aanvragen van eisers als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen, omdat zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Dit betekent dat verweerder inreisverboden op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eisers heeft kunnen uitvaardigen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat afgezien moet worden van het opleggen van de inreisverboden. De enkele omstandigheid dat eiser familieleden in de Europese Unie heeft wonen, is onvoldoende. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.