ECLI:NL:RBDHA:2018:14762
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van identiteit
In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel werd afgewezen. De rechtbank heeft op 5 december 2018 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer, waarbij de zitting plaatsvond in Middelburg op 17 oktober 2018. Eiseres heeft gesteld dat zij geboren is op een bepaalde datum en de Eritrese nationaliteit bezit. Haar echtgenoot, referent, heeft namens haar een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze werd op 24 maart 2017 afgewezen. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent niet had aangetoond. Eiseres had geen identificerend document overgelegd en verweerder oordeelde dat er geen bewijsnood was voor het overleggen van een dergelijk document.
Eiseres voerde aan dat zij nooit een paspoort heeft gehad en dat een identiteitskaart geen geldig document voor grensoverschrijding is. Ze stelde dat ze niet in staat is om identiteitsdocumenten te verkrijgen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bewijsnood verkeerde. De rechtbank wees erop dat het algemeen bekend is dat Eritreeërs vanaf achttien jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart en dat eiseres onvoldoende had aangetoond hoe zij zonder identificerend document had kunnen leven.
De rechtbank concludeerde dat de door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte geen substantieel bewijs van haar identiteit opleverde, omdat dit geen officieel document was. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet had aangetoond en dat de aanvraag om die reden terecht was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.