ECLI:NL:RBDHA:2018:14762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB 18/1863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel werd afgewezen. De rechtbank heeft op 5 december 2018 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer, waarbij de zitting plaatsvond in Middelburg op 17 oktober 2018. Eiseres heeft gesteld dat zij geboren is op een bepaalde datum en de Eritrese nationaliteit bezit. Haar echtgenoot, referent, heeft namens haar een aanvraag ingediend voor een mvv, maar deze werd op 24 maart 2017 afgewezen. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, omdat zij haar identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent niet had aangetoond. Eiseres had geen identificerend document overgelegd en verweerder oordeelde dat er geen bewijsnood was voor het overleggen van een dergelijk document.

Eiseres voerde aan dat zij nooit een paspoort heeft gehad en dat een identiteitskaart geen geldig document voor grensoverschrijding is. Ze stelde dat ze niet in staat is om identiteitsdocumenten te verkrijgen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bewijsnood verkeerde. De rechtbank wees erop dat het algemeen bekend is dat Eritreeërs vanaf achttien jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart en dat eiseres onvoldoende had aangetoond hoe zij zonder identificerend document had kunnen leven.

De rechtbank concludeerde dat de door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte geen substantieel bewijs van haar identiteit opleverde, omdat dit geen officieel document was. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet had aangetoond en dat de aanvraag om die reden terecht was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1863
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 februari 2018 (het bestreden besluit) over de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Referent is verschenen met de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen A. Mohamed Ali. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 5 februari 2016 heeft [naam 2] , referent en gestelde echtgenoot van eiseres, namens haar een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv in het kader van nareis. Op 24 maart 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. Eiseres heeft geen identificerend document overgelegd. Verweerder volgt niet de verklaring die zij hiervoor heeft gegeven. Eiseres verkeert volgens verweerder niet in bewijsnood ter zake van het overleggen van een identificerend document. De als indicatief bewijs overgelegde kerkelijke huwelijksakte maakt de identiteit van eiseres niet aannemelijk. Er is daarom geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van het van toepassing zijnde beleid diende eiseres een geldig document voor grensoverschrijding dat haar identiteit aantoont te overleggen. De Gezinsherenigingsrichtlijn [1] stelt dat er reisdocumenten dienen te worden overgelegd. Eiseres heeft echter nooit een paspoort gehad. Een identiteitskaart is geen geldig document voor grensoverschrijding noch een reisdocument. Eiseres meent dat zij een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van een Eritrese identiteitskaart. Zij stelt dat zij thans niet meer in het bezit kan komen van identiteits-documenten. Verweerder heeft dan ook gehandeld in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Sinds november 2017 [2] hanteert verweerder een nieuw beoordelingskader voor nareisaanvragen. In de uitspraak van 16 mei 2018 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat dit kader in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. De eis om een identiteitskaart in plaats van een paspoort te overleggen is een tegemoetkoming in de bewijslast.
Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden.
5. Vaststaat dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. Op grond van algemeen bekende informatie over Eritrea [4] mag worden verwacht dat personen vanaf achttien jaar in het bezit zijn van een identiteitskaart. Identiteitskaarten zijn voor allerlei bureaucratische procedures nodig [5] . Terecht heeft verweerder erop gewezen dat eiseres in bezit van een identiteitskaart had kunnen zijn.
De verklaring van referent dat zijn echtgenote nooit een identiteitskaart in haar bezit heeft gehad en dat zij deze na haar huwelijk niet meer kon krijgen omdat er een stop in de uitgifte was, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht. Daarmee heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt hoe zij zich vanaf haar achttienjarige leeftijd, die zij in 2007 bereikte, tot aan haar gestelde huwelijk op 30 januari 2011 en daarna tot februari 2014 zonder identificerend document heeft kunnen handhaven. Dat eiseres op het platteland woonde is evenmin een afdoende verklaring voor het ontbreken van een identiteitskaart. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat referent heeft verklaard dat eiseres in de plaats Quazen woonde, een plaats die aan doorgaande weg ligt, op een afstand van 25 kilometer van Asmara.
6. Eiseres heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert voor wat betreft het overleggen van officiële identiteitsdocumenten.
7. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte geen substantieel bewijs van haar identiteit oplevert, omdat dit geen officieel door de Eritrese overheid afgegeven document is [6] en niet dient ter identificatie.
8. Gelet op het voorgaande faalt het beroep van eiseres op artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Van een situatie dat eiseres niet in staat is om officiële documenten over te leggen is immers geen sprake. Daarnaast staat vast dat verweerder het overige beschikbare bewijsmiddel heeft betrokken in zijn beoordeling.
9. Nu verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond, is de aanvraag terecht afgewezen. De gestelde gezinsband met referent behoeft om die reden geen bespreking.
10. Namens eiseres is ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Van het horen mag alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG
2.WBV 2017/14, Stcrt. 2017, nr. 70919 en de brief van verweerder van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354)
4.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van februari 2017
5.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van juli 2015
6.Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van februari 2017, p. 25 en 26