ECLI:NL:RBDHA:2018:14763
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van identiteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis asiel. Eiser, een Eritreeër, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een mvv op 13 november 2017 had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en het onderzoek ter zitting vond plaats op 17 oktober 2018. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.A. van den Berg, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat eiser zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn referent niet had aangetoond. Eiser had geen identificerend document overgelegd en verweerder had terecht geconcludeerd dat er geen bewijsnood was. De rechtbank stelde vast dat eiser geen officiële identiteitsdocumenten had overgelegd, wat in strijd was met de eisen van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiser had weliswaar onofficiële documenten overgelegd, zoals een tijdelijke verblijfsvergunning voor Israël en een kerkelijke huwelijksakte, maar deze werden door de rechtbank niet als substantieel bewijs van zijn identiteit erkend.
De rechtbank oordeelde dat de eis om een identiteitskaart in plaats van een paspoort te overleggen een tegemoetkoming in de bewijslast was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om officiële documenten te overleggen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.