ECLI:NL:RBDHA:2018:14920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor zoon van referent in het kader van polygamie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de zoon van een referent. De aanvraag was ingediend door de eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en was gericht op nareis naar Nederland om bij zijn referent te verblijven. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, had de aanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een polygame situatie, aangezien de referent niet had aangetoond dat hij gescheiden was van de moeder van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet ter discussie stond, maar dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op de vermeende polygamie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de referent niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij gescheiden was van zijn eerste echtgenote. De rechtbank heeft de verklaringen van de moeder van de eiser en de referent beoordeeld en geconcludeerd dat er geen echtscheidingsdocumenten waren overgelegd die de claims van de referent konden onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de verweerder terecht had opgemerkt dat de echtscheiding niet was geregistreerd in het familieboekje van de referent, wat in strijd was met de verklaringen van de referent.

De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op bewijsnood verworpen, aangezien er geen overtuigend bewijs was dat de referent niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de verweerder in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiser ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Tevens was ter zitting [referent] (referent) aanwezig, alsmede L. Makaddam als tolk.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum ] 2000 en heeft de Syrische nationaliteit. Referent, geboren op [geboortedatum ] 1972 en van Syrische nationaliteit, is op 15 februari 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 11 maart 2016 ten behoeve van eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Eiser is de zoon van referent. De familierechtelijke relatie is geen geschilpunt in dit geding.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat referent niet heeft aangetoond dat hij gescheiden is van de moeder van eiser, [echtgenote 1] (hierna: echtgenote 1), waardoor er sprake is van een polygame situatie. Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) kan in geval van een polygame situatie enkel één echtgenoot/echtgenote en de uit dit huwelijk voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking komen. Referent verblijft met zijn tweede echtgenote, [echtgenote 2] (hierna: echtgenote 2), en hun kinderen in Nederland. Eiser is de zoon van referent en zijn eerste echtgenote. Hierdoor komt eiser niet in aanmerking voor een mvv.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een polygame situatie. Uit de schriftelijke verklaring van de moeder van eiser van 27 december 2016 blijkt dat zij en referent eenduidig en consistent verklaren over de echtscheiding. Verweerder had eisers moeder in bezwaar moeten horen op de Nederlandse ambassade te Beiroet, zodat zij over de feitelijke gang van zaken had kunnen verklaren. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de verklaring van de moeder van eiser niet aannemelijk is, omdat deze verklaring tegenstrijdig zou zijn met informatie uit de aangeleverde stukken.
Verweerder heeft vervolgens het beroep op bewijsnood ten onrechte niet gehonoreerd. De burgerlijke stand in Jarablous (provincie Aleppo) is verbrand door de Islamitische Staat (hierna: IS). Verweerder heeft dit niet onderkend. Eiser verwijst in dit verband naar het ambtsbericht Syrië 2015, pagina 29, en het thematisch ambtsbericht documenten Syrië van
9 oktober 2017, pagina 32,
Verder had verweerder, omdat er sprake is van een familierechtelijke relatie, op basis van de Gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86 EG (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) een individuele belangenafweging uit moeten voeren. Daarnaast doet eiser een beroep op de zorgplicht voor de instandhouding van het gezin, neergelegd in artikel 23 van de Definitierichtlijn 2004/83/EG (hierna: de Definitierichtlijn).
Ten slotte is ten onrechte voorbijgegaan aan de hoorplicht.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
In artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is bepaald dat, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan een andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, slechts wordt verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.
Blijkens paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 komen - indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie - slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen in aanmerking voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).
5.2
In geschil is of op het moment van de aanvraag sprake was van een polygame situatie in die zin dat referent, naast zijn huwelijk met echtgenote 2, ook nog gehuwd was met echtgenote 1, de moeder van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aan te tonen dat geen sprake is van een huwelijk tussen referent en echtgenote 1. Het volgende is daartoe redengevend.
Verweerder heeft terecht opgemerkt dat er met betrekking tot de gestelde echtscheiding geen echtscheidingsakte is overgelegd. Aan de wel overgelegde documenten heeft verweerder voorts terecht niet de waarde toegekend die eiser eraan toegekend wenst te zien. Hoewel in het overgelegde Libanese individuele uittreksel van 8 oktober 2011 staat dat echtgenote 1 ongehuwd is, blijkt uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 16 januari 2017 dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in de (aangeboden) gewijzigde staat is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2207) zijn adviezen van Bureau Documenten “deskundigenadviezen” aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een dergelijk advies aan een besluit ten grondslag legt, moet hij zich ervan vergewissen dat dit naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien dat het geval is, kan de uitkomst van het advies slechts met succes worden bestreden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet uit mocht gaan van de uitkomst van voornoemd onderzoek. Verder heeft eiser (noch referent) gebruik gemaakt van de mogelijkheid een contra-expertise aan te vragen. Verweerder is dus terecht uitgegaan van de uitkomst van het documentonderzoek.
Met betrekking tot de overgelegde schriftelijke verklaring van 27 december 2016 van echtgenote 1, waarin zij onder andere verklaart al meer dan 9 jaar gescheiden te zijn van referent, heeft verweerder terecht opgemerkt dat de informatie daarin tegenstrijdig is met het vals bevonden individuele uittreksel en het familieboekje, waarin de gestelde echtscheiding niet is verwerkt en dat een eventueel interview met echtgenote 1 deze tegenstrijdigheid niet zal wegnemen. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat in het familieboekje van referent de echtscheiding niet is verwerkt. In het thematisch ambtsbericht documenten Syrië van 9 oktober 2017 staat op pagina 17 immers dat een
ex-echtgenote vermeld blijft in het familieboekje, met daarbij aangetekend dat er een echtscheiding of overlijden heeft plaatsgevonden. Dat is in dit geval niet gebeurd. De door referent gegeven verklaring dat de echtscheiding niet in het familieboekje is verwerkt omdat echtgenote 1 Libanees is en het familieboekje erg oud is, is onvoldoende om de gestelde echtscheiding aannemelijk te maken. Het huwelijk met echtgenote 2 en de geboorte van de kinderen na dit huwelijk zijn er namelijk wel in verwerkt.
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van een polygame situatie.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bewijsnood. Of eiser alsnog documenten kan verkrijgen met betrekking tot de gestelde echtscheiding, doet niet af aan de omstandigheid dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen enkel echtscheidingsdocument is van zijn ouders van voor het conflict in Syrië. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat de verwijzingen naar de door eiser genoemde ambtsberichten hoe dan ook onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat eiser niet alsnog aan documenten kan komen. Uit het thematisch ambtsbericht documenten Syrië van 9 oktober 2017 blijkt dat documenten, zoals een echtscheidingsakte, sinds juli 2011 (in theorie) bij elk registratiekantoor van de burgerlijke stand in het land aan te vragen zijn. Verweerder heeft terecht overwogen dat, hoewel het door de situatie in Syrië zo kan zijn dat men zich in de praktijk niet tot elk kantoor kan wenden, nergens uit blijkt dat het registratiekantoor in Jarablous niet werkzaam is en, voor zover dit kantoor geen documenten meer afgeeft, niet in te zien valt waarom eiser zich niet tot een ander registratiekantoor heeft kunnen wenden. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat uit het rapport eerste gehoor van 12 december 2015 van echtgenote 2 blijkt dat zij in 2015 voor het gezin paspoorten heeft aangevraagd in Damascus.
Voorts overweegt de rechtbank dat referent eerst ter zitting heeft verklaard dat de echtscheiding nooit is ingeschreven bij de burgerlijke stand in Syrië, maar dat deze alleen uitgesproken is door een rechter. De rechtbank volgt deze enkele stelling niet, nu niet valt in te zien waarom referent dit niet eerder naar voren heeft kunnen brengen. Bovendien strookt het niet met het eerdere standpunt van eiser dat geen onderbouwende document(en) konden worden verkregen vanwege de oorlog in Syrië.
Gezien het bovenstaande slaagt het beroep van eiser op bewijsnood niet.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM evenmin. Gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, moet de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt worden opgevat, in die zin dat die bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds ligt besloten (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711). De beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM, buiten voormelde bepaling, dient plaats te vinden in een procedure over een verblijfsvergunning regulier.
5.5
Eiser heeft een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn. Artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft lidstaten in geval van een polygame situatie de mogelijkheid de gezinshereniging van minderjarige kinderen van een andere echtgenoot met de gezinshereniger te beperken. Van deze mogelijkheid heeft de wetgever gebruik gemaakt in artikel 3.16 van het Vb 2000. Nu verweerder beleidsvrijheid heeft ten aanzien van toelating minderjarige kinderen uit polygame huwelijken, het beleid niet kennelijk onredelijk is en het de rechtbank niet is gebleken dat de Gezinsherenigingsrichtlijn onvolledig of onjuist is geïmplementeerd in de nationale regelgeving, bestaat geen mogelijkheid voor eiser om zich daar rechtstreeks op te beroepen. Het beroep van eiser op de Gezinsherenigingsrichtlijn slaagt dus niet.
5.6
Voorts overweegt de rechtbank dat de Afdeling in de uitspraak van 23 januari 2013 (zaaknr. 201200919/1/V1, www.raadvanstate.nl) heeft overwogen dat volgens artikel 2, aanhef en onder h, van de Definitierichtlijn onder het begrip 'gezinsleden' in de zin van deze richtlijn alleen leden van het gezin vallen die in dezelfde lidstaat aanwezig zijn als de persoon aan wie de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus is verleend. Hieruit volgt dat de Definitierichtlijn niet van toepassing is op eiser. Het beroep van eiser op artikel 23 ‘instandhouding van het gezin’ van de Definitierichtlijn kan dus niet slagen.
5.7
Ten aanzien van het betoog van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt
de rechtbank dat verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen mag afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden van het bezwaar is in dit geval aan deze maatstaf voldaan. Het hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.