Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2018 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
Procesverloop
Overwegingen
€ 10.502 -/-
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een geschil over de aanslag erfbelasting die aan eiseres is opgelegd na het overlijden van haar moeder. De moeder en dochter woonden samen in een woning die de moeder op 17 december 2014 aan de dochter had verkocht. Na de verkoop bleef de moeder in de woning wonen en overleed zij binnen zes maanden na de verkoop. De inspecteur van de Belastingdienst verhoogde het aangegeven saldo van de nalatenschap met een fictieve verkrijging, omdat hij stelde dat de woning was verkocht onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning. De rechtbank oordeelt echter dat uit de akte van levering en de aangifte niet blijkt dat de woning onder dit voorbehoud is verkocht. Het enkele feit dat de moeder na de overdracht in de woning bleef wonen, is onvoldoende om te concluderen dat er een recht van gebruik en bewoning in economische zin is ontstaan. De dochter had immers ook het recht om de woning te gebruiken, waardoor er geen sprake was van een situatie waarin de dochter enkel het bloot eigendom had en de moeder het exclusieve recht van gebruik en bewoning. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte de waarde van de woning als fictieve verkrijging in aanmerking heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de moeder bij wijze van kwijtschelding van de koopsom een schenking heeft gedaan van € 150.000, wat wel in aanmerking moet worden genomen. Uiteindelijk wordt de aanslag erfbelasting vastgesteld op € 53.086, en de rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond.