ECLI:NL:RBDHA:2018:1542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
NL17.10332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdeling op grond van ongeloofwaardige bekering tot het boeddhisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De vreemdeling, die in India tot het boeddhisme was bekeerd, vreesde bij terugkeer naar Iran voor de doodstraf vanwege zijn geloofsovertuiging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de rechtbank de bekering van de vreemdeling niet geloofwaardig achtte. De vreemdeling had zijn bekering niet voldoende onderbouwd en beschikte niet over de basale kennis van het boeddhisme die verwacht mag worden van iemand die zich in dit geloof heeft verdiept. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij als afvallige van de islam in Iran problemen zou ondervinden, aangezien hij nooit het islamitische geloof had gepraktiseerd. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de redenen voor het niet tijdig indienen van de asielaanvraag niet verschoonbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. H.L.M. Janssen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) waarbij verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.10333, plaatsgevonden op 14 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 16 juli 2017 is eiser met een door de Nederlandse autoriteiten in Teheran op 27 juni 2017 afgegeven visum voor familiebezoek en de bruiloft van zijn neef Nederland ingereisd. Op 12 augustus 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft in India gestudeerd in de periode 2007-2016. Vanaf 2009 is hij begonnen zich te verdiepen in het boeddhisme en vervolgens is hij in India tot dit geloof bekeerd. Na terugkeer in Iran is hij als fysiotherapeut gaan werken en heeft hij op enig moment een patiënt mee naar huis genomen aan wie hij zijn boeddhistische beeldjes en boeken heeft laten zien. Op 11 juni 2017 is er een inval in zijn huis geweest waarbij deze artefacten zijn meegenomen. Eiser was op dat moment niet thuis maar in Teheran bij de Nederlandse ambassade in verband met zijn aanvraag voor een visum voor familiebezoek in Nederland. Eiser is niet meer teruggekeerd naar huis en is vervolgens op 16 juli 2017 met zijn visum met de hulp van een bevriende politieman op het vliegveld in Teheran Iran uitgereisd. Bij terugkeer naar Iran vreest eiser voor de doodstraf vanwege zijn bekering tot het boeddhisme.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en de herkomst van eiser geloofwaardig, evenals zijn verklaringen over de door hem afgelegde reisroute en zijn legale uitreis. Eisers gestelde bekering tot het boeddhisme, zijn gestelde afvalligheid, de daaruit voortvloeiende problemen en zijn gestelde vrees bij terugkeer worden echter niet geloofwaardig geacht. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het vieren van een bruiloftsfeest niet als verschoonbaar kan worden geacht voor het zich niet onmiddellijk melden voor zijn asielaanvraag.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eiser heeft betoogd dat zijn asielrelaas ten onrechte als ongeloofwaardig is aangemerkt. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toepast, die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) rechtmatig is bevonden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955). Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die grofweg worden onderverdeeld in vragen over motieven voor en het proces van bekering, waaronder de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk en kerkgang. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering mag verweerder doorslaggevend gewicht toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer indien een vreemdeling - zoals eiser - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888).
6. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat de bekering van eiser tot het boeddhisme niet geloofwaardig is, terecht mede ten grondslag gelegd dat eiser zijn proces van bekering niet inzichtelijk heeft gemaakt en niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij tot het boeddhisme is bekeerd. Eiser heeft over zijn keuze voor het boeddhisme slechts algemeenheden naar voren gebracht, zoals dat hij dit geloof interessant vond, dat het boeddhistische geloof zegt dat je in rust, vrede en zuiverheid moet leven en dat dit hem rust gaf. De enkele verklaring dat hij door yoga zich lichamelijk gezonder voelde en meer rust had, geeft geen blijk van een innerlijke oprechte bekering. Voorts heeft eiser verklaard dat hij niet heeft nagedacht over de nadelen van de bekering, terwijl dit wel verwacht mag worden nu het boeddhisme niet in Iran wordt geaccepteerd en naar zijn zeggen kan leiden tot de doodstraf. Verweerder heeft daarnaast terecht tegengeworpen dat eiser geen basale kennis heeft van het boeddhisme. Van eiser die stelt dat hij zich vanaf 2009 in dit geloof heeft verdiept, mag enige kennis van dit geloof worden verwacht.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met voormelde motivering niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers gestelde bekering tot het boeddhisme niet geloofwaardig is. Het door eiser in beroep overgelegde rapport van prof. dr. J.W. Van Saane van 27 november 2017 kan niet tot een ander oordeel leiden. In het rapport wordt immers geconcludeerd dat de bekering van eiser (nog) niet geloofwaardig wordt geacht. Ook de door eiser in beroep overgelegde brief van prof. dr. P.J.C.I. van der Velde van 20 november 2017 kan aan het voorgaande niet afdoen. Het is immers aan eiser om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn motieven voor en proces van bekering en daarin is hij niet geslaagd. Nu de gestelde bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, heeft verweerder zich evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Iran als afvallige van het islamitisch geloof zal worden beschouwd. In dit kader heeft hij verwezen naar het Besluit van verweerder van 29 augustus 2017, nummer WBV 2017/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000. In het nieuwe beleid zijn afvalligen aangemerkt als risicogroep. Verweerder heeft zich in reactie daarop ter zitting op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser als afvallige van de islam zal worden beschouwd vanwege het enkele feit dat hij niet-praktiserend moslim is. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij in Iran nooit het islamitische geloof heeft gepraktiseerd en dat hij daardoor nooit problemen heeft ondervonden, niet voor zijn vertrek naar India en evenmin daarna. Gelet hierop is evenmin aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Iran problemen zal hebben te verwachten.
9. Tot slot heeft eiser betoogd dat zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen wegens het zich niet zo snel mogelijk melden en indienen van zijn asielaanvraag. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eiser is Nederland ingereisd op 16 juli 2017 en heeft zich eerst op 11 augustus 2017 gemeld in Ter Apel. Eiser heeft hiervoor als redenen opgegeven dat hij heeft gewacht met zich melden tot na het bruiloftsfeest van zijn neef en dat hij zich direct na aankomst in Nederland al veilig voelde omdat hij buiten bereik van de Iraanse veiligheidsdienst was. Deze redenen heeft verweerder terecht niet verschoonbaar geacht. Van iemand die internationale bescherming behoeft, mag immers worden verwacht dat hij zich onverwijld tot de autoriteiten in het buitenland wendt om deze bescherming te vragen.
10. De slotsom is dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel