ECLI:NL:RBDHA:2018:1542
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdeling op grond van ongeloofwaardige bekering tot het boeddhisme
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De vreemdeling, die in India tot het boeddhisme was bekeerd, vreesde bij terugkeer naar Iran voor de doodstraf vanwege zijn geloofsovertuiging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de rechtbank de bekering van de vreemdeling niet geloofwaardig achtte. De vreemdeling had zijn bekering niet voldoende onderbouwd en beschikte niet over de basale kennis van het boeddhisme die verwacht mag worden van iemand die zich in dit geloof heeft verdiept. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij als afvallige van de islam in Iran problemen zou ondervinden, aangezien hij nooit het islamitische geloof had gepraktiseerd. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de redenen voor het niet tijdig indienen van de asielaanvraag niet verschoonbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.