ECLI:NL:RBDHA:2018:1544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
NL17.13030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag in het licht van de veiligheidssituatie in Libië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van eiser, een Libische nationaliteit bezittende man. Eiser had op 14 november 2017 een nieuwe aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na vier eerdere aanvragen die alle in rechte vaststonden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser stelde dat de algemene veiligheidssituatie in Libië was verslechterd en verwees naar de dood van zijn neven en de situatie van andere familieleden in Libië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder de dood van zijn neven, al eerder waren beoordeeld in de voorgaande asielprocedures en derhalve niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de argumentatie van eiser over de verslechterde veiligheidssituatie in Libië beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat verweerder terecht had geoordeeld dat deze situatie niet als novum kon worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat de veiligheidssituatie in Libië niet wezenlijk was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.13030
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13031 (verzoek voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is de voorlopige voorziening toegewezen en het onderzoek voor wat betreft het beroep aangehouden in afwachting van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) inzake de algemene veiligheidssituatie in Libië. Eiser en verweerder zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
Vervolgens hebben eiser en verweerder zich akkoord verklaard met verdere afdoening van de zaak buiten zitting. Daarop is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Libische nationaliteit. Op 14 november 2017 heeft eiser een (vijfde) opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De afwijzingen van de voorgaande vier asielaanvragen staan alle in rechte vast.
2. Eiser heeft aan deze nieuwe aanvraag ten grondslag gelegd dat de algemene veiligheidssituatie in Libië is verslechterd. Daarnaast heeft eiser gewezen op de dood van zijn neven en de situatie van andere familieleden in Libië.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen (nova).
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door hem geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6. De rechtbank stelt vast dat er geen beroepsgronden zijn gericht tegen het standpunt van verweerder dat de dood van eisers neven en de situatie van zijn overige familieleden geen nova zijn, omdat deze omstandigheden al zijn beoordeeld in eiser vorige asielprocedure. In geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat de algemene veiligheidssituatie in Libië niet als novum is aan te merken.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. In vier recente uitspraken van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 4 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1 en ECLI:NL:RVS:2018:2) is geoordeeld over de algemene veiligheidssituatie in Libië. In laatstgenoemde uitspraak was in het bijzonder de veiligheidssituatie in Tripoli aan de orde, waar eiser vandaan komt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de stukken over de veiligheidssituatie in Libië geen wezenlijk ander beeld geven van de veiligheidssituatie dan ten tijde van haar vorige uitspraak op 20 juli 2016. Van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw is volgens de Afdeling geen sprake.
8. Eisers stelling in beroep dat aannemelijk is dat hij geen sociaal netwerk meer heeft in Libië omdat hij al sinds 2009 in Nederland bescherming zoekt, kan evenmin als novum worden aangemerkt. Het enkele tijdsverloop is onvoldoende onderbouwing van deze stelling en bovendien strookt deze niet met eisers verklaringen tijdens de eerdere procedures.
9. De slotsom is dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.