ECLI:NL:RBDHA:2018:15526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
6 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 5416 en 18 / 5417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen en echtgenote

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan de eisers, Eritrese pleegkinderen en hun echtgenote, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 5 juli 2018, waarin hun bezwaren tegen de afwijzing van hun aanvragen om een mvv voor nareis ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de eisers en de gestelde gezinsband met de referent niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft daarbij de nieuwe gedragslijn van verweerder in aanmerking genomen, die inhoudt dat ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in de beoordeling worden betrokken. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van een mvv, omdat zij geen bewijs hebben geleverd voor hun identiteit en de gestelde familieband. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/5416 en AWB 18/5417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaken tussen

1. [naam 1] , eiser
[naam 2] , eiser
[naam 3] , eiser
2. [naam 4] , eiseres
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 5 juli 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de weigering om aan hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 5] (referent). Als tolk was aanwezig A. Idris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] , [geboortedatum 2] , [geboortedatum 3] en [geboortedatum 4] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hen zijn aanvragen ingediend om verlening van een mvv voor nareis door referent, die de pleegvader respectievelijk echtgenote van eisers stelt te zijn, binnen drie maanden nadat aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
2. Bij twee afzonderlijke besluiten van 11 mei 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de identiteit van eisers en de gestelde gezinsband met referent niet aannemelijk zijn gemaakt.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel worden verleend aan de echtgenoot en de minderjarige kinderen van de vreemdeling aan wie een asielvergunning is verstrekt indien deze op het tijdstip van diens binnenkomst behoorden tot diens gezin en binnen drie maanden zijn nagereisd.
5. Volgens C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover van belang, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat zijn identiteit aantoont, en, voor zover van toepassing, met een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont en een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont. Als de vreemdeling dat niet kan, moet hij aannemelijk maken dat dit niet aan hem is toe te rekenen (bewijsnood).
6. Na het primaire besluit heeft verweerder een nieuwe gedragslijn aangenomen voor het beoordelen van nareiszaken. Die houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht de vraag naar bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of de bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508) geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86/EG).
7. Eisers voeren aan dat zij niet beschikken over het klantformulier en het rapport van het nader gehoor uit het dossier van de asielprocedure van referent. Deze stukken zijn bij het verweerschrift alsnog aan eisers toegezonden. Omdat eisers ook na kennisname van deze stukken niet hebben aangevoerd dat zij in hun belangen zijn geschaad door deze handelswijze van verweerder, gaat de rechtbank verder aan deze beroepsgrond voorbij.
Identiteit
8. Verweerder heeft aan eisers tegengeworpen dat zij geen enkel document hebben overgelegd waarmee hun identiteit kan worden onderbouwd. Bovendien is volgens verweerder voor het ontbreken van documenten geen aannemelijke verklaring gegeven. Eisers voeren daartegen aan dat referent heeft verklaard dat bij een brand in hun huis in juli 2016 alle huisraad verloren is gegaan, waaronder de aanwezige documenten. Ook voeren eisers aan dat van referent niet mag worden verwacht om daarover meer gedetailleerd te verklaren omdat hij al in Nederland was toen de brand plaatsvond.
9. De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de enkele verklaring dat alle documenten in een brand verloren zijn gegaan te summier is om op basis daarvan bewijsnood aan te nemen. Het ligt namelijk op de weg van eisers als aanvragers van een mvv om aannemelijk te maken dat sprake is van bewijsnood. Het is echter onduidelijk gebleven wat de precieze toedracht is geweest van de brand. Niet duidelijk is bijvoorbeeld hoe de brand is ontstaan en waarom niet kon worden ingegrepen om een deel van de huisraad te redden. Referent heeft via contact met eisers vanuit Nederland van de brand vernomen. Ter zitting is gebleken dat er, hoewel het niet makkelijk is om verbinding te maken, nog steeds met enige regelmaat telefonisch contact is tussen eisers en referent. Het moet dan ook via die weg mogelijk zijn geweest voor referent om meer te weten te komen over de brand, althans een aantal feiten rond de brand.
10. In aanvulling daarop heeft verweerder niet ten onrechte gewezen op de verklaring van referent tijdens de hoorzitting in bezwaar dat ten aanzien van de gestelde pleegkinderen in principe schoolpassen aanwezig zouden moeten zijn, terwijl referent niet heeft gepoogd om deze te verkrijgen.
11. Uit deze wijze van beoordelen blijkt dat eisers voorts niet kunnen worden gevolgd in de stelling dat verweerder zijn nieuwe gedragslijn niet heeft toegepast. In de primaire besluiten, die dateren van vóór deze gedragslijn, zijn de aanvragen afgewezen enkel vanwege het ontbreken van bewijsnood. In de bestreden besluiten heeft verweerder echter alsnog vastgesteld dat er geen indicatieve bewijsmiddelen zijn overgelegd en heeft verweerder referent in de gelegenheid gesteld om de aanvragen met verklaringen te onderbouwen. Verweerder heeft vervolgens gelet op het voorgaande niet ten onrechte geconcludeerd dat onvoldoende andere bewijsmiddelen dan officiële documenten voorhanden zijn om over te gaan tot het doen van nader onderzoek, al dan niet in de vorm van een identificerend gehoor met eisers.
Conclusie
12. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de identiteit van eisers niet kan worden vastgesteld. Daarmee is gegeven dat ook de gestelde familieband met referent niet kan worden vastgesteld, zodat de rechtbank niet toekomt aan bespreking van wat daarover is aangevoerd. Nu eisers aldus niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van een mvv, zijn de aanvragen terecht afgewezen.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
za

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.