In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, die de Eritrese nationaliteit bezit, had een aanvraag ingediend via zijn echtgenote, die eerder een verblijfsvergunning asiel had verkregen. De aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van eiser en de gestelde familierechtelijke relatie met zijn echtgenote niet aannemelijk waren gemaakt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Werkinstructie 2014/9, die voorschrijft dat bij asielprocedures, waaronder nareis, een identificerend gehoor moet worden aangeboden als documenten als vals worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-, en tot vergoeding van het griffierecht van € 170,-.