ECLI:NL:RBDHA:2018:1564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
17 / 7132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis van een Eritrese eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) te verlenen aan een Eritrese eiseres in het kader van nareis. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Zwiers, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 maart 2017, waarin haar aanvraag voor een MVV kennelijk ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin een vergelijkbare kwestie werd behandeld. Tijdens de zitting op 18 januari 2018 heeft de rechtbank de eiseres en haar referent gehoord, maar de verweerder was niet verschenen.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in zijn besluit van 8 december 2017 een onjuist standpunt had ingenomen over de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen de eiseres en haar referent. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat de feitelijke gezinsband was verbroken, en dat de richtlijn voor gezinshereniging geen vereiste stelt voor samenwoning in geval van een rechtsgeldig huwelijk. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiseres. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.252,50.

De uitspraak benadrukt het belang van de juridische gezinsband en de voorwaarden voor gezinshereniging, en stelt dat de staatssecretaris niet zomaar kan afwijken van zijn eigen beleid zonder goede onderbouwing. De rechtbank heeft de termijn voor het nemen van een nieuw besluit verkort, gezien de lange duur van de procedure en het reeds verrichte onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres
(gemachtigde: mr. S. Zwiers),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. ir. M. Petsch).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering haar een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot na de uitspraak in de zaken waarin op 6 september 2017 een zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft een nieuw standpunt meegedeeld.
Eiseres heeft op verzoek van de rechtbank schriftelijk gereageerd op het nieuwe standpunt van verweerder.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Walls, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] , referent, en Z. Haile, tolk. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Op 31 augustus 2015 is ten behoeve van haar een opvolgende aanvraag ingediend om verlening van een MVV in het kader van nareis door haar echtgenoot (referent).
2. Bij besluit van 22 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres door het overleggen van een kerkelijke huwelijksakte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtsgeldig huwelijk heeft met referent. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres de feitelijke gezinsband met referent heeft verbroken door na zeven maanden te hebben samengewoond weer bij haar familie te gaan wonen, daarover tegenstrijdige verklaringen af te leggen en niet aannemelijk te maken waarom het onmogelijk zou zijn om opnieuw te gaan samenwonen.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft bij brief van 8 december 2017 meegedeeld dat omtrent het huwelijk een onjuist standpunt is ingenomen maar dat de MVV terecht is afgewezen vanwege de verbreking van de gezinsband, zodat het bestreden besluit niet is ingetrokken.
4. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft in zijn brief van 8 december 2017 meegedeeld dat, anders dan voorheen, volgens hem een Eritrees huwelijk als rechtsgeldig kan worden beschouwd zonder dat daarvoor inschrijving in de kebabi (gemeentelijke administratie) nodig is. Een Eritrese kerkelijke huwelijksakte kan volgens verweerder gelet daarop dienen als indicatief bewijsstuk, maar is niet voldoende om het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk aan te tonen. In deze zaak heeft verweerder eiseres en referent gehoord om hen in de gelegenheid te stellen door middel van verklaringen aannemelijk te maken dat zij zijn gehuwd. Vervolgens wordt in de brief gemeld dat wordt uitgegaan van een huwelijksvoltrekking. Dit kan volgens de rechtbank bezwaarlijk anders worden gelezen dan dat verweerder nu, anders dan voorheen, uitgaat van een rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en referent.
6. Eiseres voert aan dat geen vereiste van samenwoning mag worden gesteld in geval van een rechtsgeldig huwelijk. Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455. De rechtbank volgt eiseres in deze stelling. In deze uitspraak, in het bijzonder rechtsoverweging 5.8, heeft de Afdeling uiteengezet dat de richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) geen ruimte biedt voor het vereiste dat de vreemdeling en referente daadwerkelijk moeten hebben samengewoond en dat aan de voorwaarden voor toepassing van deze richtlijn is voldaan als sprake is van een juridische gezinsband, zolang geen indicaties bestaan van fraude of een schijnhuwelijk. Zoals eiseres ter zitting heeft opgemerkt, heeft verweerder ook overigens in zijn eigen beleid, te weten B7/3.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000, neergelegd dat pas wordt uitgegaan van een verbroken gezinsband als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent is verbroken.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze zaak geen doorslaggevende betekenis had mogen toekennen aan de feitelijke gezinsband en de, al dan niet tijdelijke, verbreking daarvan. De stelling van verweerder in de brief van 8 december 2017 dat voornoemde uitspraak van de Afdeling in deze zaak toepassing mist omdat sprake is van een ander feitencomplex, doet daaraan niet af.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen binnen een kortere termijn dan de termijn van negentien weken die geldt op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vw. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze procedure al lang loopt en dat er al veel onderzoek is gedaan. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht dat binnen vier weken een nieuw besluit dient te worden genomen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.252,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, een half punt voor het indienen van de reactie op het herziene standpunt van verweerder en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 501,- per punt en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.252,50 (twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent);
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,- (honderdachtenzestig euro) aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.