ECLI:NL:RBDHA:2018:15770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/724 en AWB 18/750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning voor zelfstandige danseres wegens onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Zuid-Koreaanse danseres, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige, die met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 was ingetrokken omdat zij niet voldeed aan de vereisten voor voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiseres sinds 1 januari 2015 niet meer aan de voorwaarden voldeed, omdat haar inkomsten uit haar onderneming onvoldoende waren. Eiseres had in 2015, 2016 en 2017 niet de vereiste brutowinst behaald en de giften van haar ouders en haar loondienstinkomsten werden niet meegeteld. Eiseres voerde aan dat haar studie een investering in haar onderneming was, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/724 (beroep)
AWB 18/750 (voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Zuid-Koreaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster,
hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres waarin zij verzoekt om de verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen en deze vergunning ook met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 ingetrokken.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 januari 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 2 februari 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, met voorafgaand bericht, niet ter zitting laten vertegenwoordigen. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Inleiding
1. Eiseres is sinds 29 juni 2007 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” (zelfstandig [kunstvorm] ). Deze vergunning is meermaals verlengd, laatstelijk tot 29 juni 2017. Op 22 mei 2017 heeft eiseres weer om verlenging van de verblijfsvergunning verzocht. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en de verblijfsvergunning ook met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 januari 2015.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres sinds 1 januari 2015 niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend, omdat eiseres met de inkomsten uit haar onderneming niet voldoende middelen van bestaan genereert. Daarom heeft verweerder zowel de verlengingsaanvraag afgewezen als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken. De giften die eiseres van haar ouders ontvangt en het inkomen dat zij in loondienst genereert, tellen niet mee, omdat de inkomsten uit haar onderneming moeten worden gegenereerd. Dat zij nu ook een studie (een opleiding in bewegingsleer) in Nederland volgt, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft verblijf voor arbeid als zelfstandige en als het doel van haar verblijf het volgen van een studie is geworden, dient zij een verblijfsvergunning voor “studie” aan te vragen. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb.)
Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat ook artikel 8 van het EVRM (uitoefenen van privéleven) niet noopt tot het blijven toestaan van verblijf.
Wettelijk kader
3. Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Bespreking beroepsgronden
4.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de brutowinst uit haar onderneming in 2016 en 2017 wel degelijk boven de vereiste inkomensnorm lag, wat blijkt uit de overgelegde financiële stukken. In 2015 heeft eiseres ook nog inkomsten uit loondienst genoten, waarmee haar jaarinkomen ook uitkwam boven de norm. Verweerder heeft die inkomsten ten onrechte niet meegenomen. Daarnaast heeft verweerder ook ten onrechte de sponsoring door haar ouders niet als inkomsten uit onderneming aangemerkt. Deze bijdragen zijn namelijk bedoeld voor de opleiding die eiseres nu volgt voor het kunnen uitbreiden van haar onderneming. Zij volgt een studie in bewegingsleer om haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer uit te breiden en dat is dus een investering in haar onderneming; aldus een ondernemingsactiviteit en niet een ander verblijfsdoel.
4.2
De rechtbank overweegt dat dit betoog, waarmee eiseres stelt dat zij wel duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft en heeft verworven uit haar onderneming, niet slaagt. De rechtbank volgt ten eerste het standpunt van verweerder dat de inkomsten uit arbeid in loondienst uit 2015 niet meetellen, omdat dit geen inkomsten uit de onderneming van eiseres betreffen zoals bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres bij haar verlengingsaanvraag heeft aangegeven dat zij in 2015 een winst van € 628,- per maand heeft gegenereerd, in 2016 een winst van € 905,- per maand en in 2017 een winst van € 732,- per maand. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiseres, zonder de sponsorgelden van haar ouders, vanaf 2015 niet voldoende middelen als zelfstandige verwerft overeenkomstig de geldende norm, die voor 2017 op € 1173,01 per maand is vastgesteld.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiseres in haar brief van 19 augustus 2017 aan verweerder heeft verklaard dat zij geld van haar ouders krijgt, omdat zij niet kan rondkomen. Bovendien heeft eiseres in voormelde brief verklaard dat zij voor de opleiding aan de ‘Alexander Technique Teacher Training School’ subsidie krijgt van de Koreaanse regering, om de opleiding te bekostigen. Het geld van de ouders van eiseres of de subsidie vanuit de Koreaanse overheid kunnen niet worden aangemerkt als inkomsten uit haar werk als zelfstandige. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres sinds 1 januari 2015 niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend.
5.1
Ter zitting heeft eiseres subsidiair en gemotiveerd aangevoerd dat verweerder had moeten afwijken van het beleid in paragraaf B1/4.3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, omdat de gevolgen daarvan onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zij heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 22 februari 2008 (publicatienummer ECLI:NL:RBSGR:2008:BC7499). Volgens eiseres schiet in dit geval de strikte toepassing van het beleid haar doel voorbij.
5.2.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De rechtbank stelt vast dat eiseres van 22 februari 1999 tot 1 september 2002 en van 18 maart 2005 tot 18 maart 2007 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor studie en daarna van 29 juni 2007 tot 1 januari 2015 in het bezit is geweest van de verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Eiseres heeft dus langdurig rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Niet is in geschil dat eiseres in deze periode altijd duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. Ook is al sinds 2007 vastgesteld dat met de aanwezigheid van eiseres een wezenlijk Nederlands cultureel belang is gediend. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiseres in de jaren 2015 tot en met 2017 niet voldaan aan het middelenvereiste, omdat haar inkomsten uit haar werk als zelfstandige te laag waren. Eiseres heeft aangevoerd dat de opleiding die zij volgt als investering dient in haar werk als zelfstandige en eiseres heeft ervoor gezorgd dat zij, ondanks dat zij daardoor minder kon werken, geen beroep op de openbare kas heeft hoeven doen. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in 2018 verwacht dat zij substantiële inkomsten zal genieten uit optredens. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, mede gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het tegenwerpen middelenvereiste in het onderhavige geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat eisers aldus niet in aanmerking komt voor een verlenging van haar verblijfsvergunning. De beleidsregels in paragrafen B1/6.2 en B1/6.3, in samenhang met paragraaf B1/4.3.2, van de Vc 2000 dat een verlengingsaanvraag wordt afgewezen en een verblijfsvergunning wordt ingetrokken, indien niet aan het middelenvereiste wordt voldaan, strekt er immers toe dat wordt voorkomen dat hier te lande verblijvende vreemdelingen een beroep (moeten) doen op de openbare kas. Zoals gezegd is hiervan geen sprake geweest.
5.2.2
Gelet op het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat eiseres reeds in het bezwaarschrift melding heeft gemaakt van voormelde feiten en omstandigheden, en dat deze door verweerder afzonderlijk noch in onderlinge samenhang kenbaar in de afweging van artikel 4:84 van de Awb zijn betrokken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank volgt eiseres dan ook tevens in haar betoog dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
Hierbij merkt de rechtbank op dat eiseres eveneens gehoord had kunnen worden over de mate van worteling van eiseres in Nederland. Nu verweerder in het bestreden besluit op de hiervoor gemelde feiten en omstandigheden niet genoegzaam is ingegaan, wordt eiseres ook gevolgd in haar betoog dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
5.2.3
Omdat het besluit al op voorgaande gronden moet worden vernietigd, komt de rechtbank aan bespreking van de overige beroepsgronden niet toe.
6. Het beroep moet gegrond worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 4:84, 7:2, 7:3 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1503,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/724,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/750,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 340,-- (zegge: driehonderdveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1503,-- (zegge: duizendvijfhonderddrie euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kreb, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 18
1. Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
d. de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel de persoon bij wie de vreemdeling verblijft niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
[..]
f. niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 19
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, en wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel e, wordt verleend.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.30
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
Vreemdelingencirculaire 2000
B1/6.2 Gronden voor het niet-verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer één van de in artikel 18 Vw genoemde gronden zich voordoet.
B1/6.3 Gronden voor intrekking verblijfsvergunning bepaalde tijd
Op grond van artikel 19 Vw trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a en c tot en met i, Vw genoemde gronden.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Op grond van artikel 4:84 handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.