ECLI:NL:RBDHA:2018:15819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
NL18.20473 en NL18.20475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Albanese eisers op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de aanvragen van eisers, een Albanese vrouw en haar partner, zijn afgewezen. De eisers, die ook minderjarige kinderen hebben, vroegen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar hun aanvragen werden door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van eiseres betrokken is bij een eerwraakconflict en dat eiser tot een etnische minderheid behoort, wat hen in Albanië in een kwetsbare positie plaatst. Echter, de rechtbank oordeelde dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat hun specifieke situatie hen in gevaar zou brengen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvragen heeft afgewezen en dat het opgelegde inreisverbod niet disproportioneel is. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20473 en NL18.20475

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarig kind 1], geboren op [geboortedatum] 2009,
[minderjarig kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012 en
[minderjarig kind 3], geboren op [geboortedatum] 2016
en
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 1 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Voorts is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018.
Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en eiser op [geboortedatum] 1984. Zij stellen beiden de Albanese nationaliteit te hebben.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De vader van eiseres is het niet eens met het huwelijk van eiseres en eiser en zint op eerwraak. Hij heeft eiser op 21 augustus 2013 met een mes gestoken, waarna hij is opgepakt en is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Sinds zijn vrijlating bedreigt hij eisers. Ook ondervinden eisers problemen, omdat eiser tot de etnische minderheid, de Egyptenaren, behoort. Er wordt daardoor op hun kinderen neergekeken, aldus eisers.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de aanvragen als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eisers worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de vader van eiseres;
- problemen vanwege de etniciteit van eiser.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig bevonden. Verweerder heeft verder aan de afwijzing van de aanvragen ten grondslag gelegd dat Albanië wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat in Albanië geen vervolging dreigt of andere risico’s als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in hun geval niet van dat rechtsvermoeden kan worden uitgegaan, aldus verweerder.
4. Eisers betogen dat verweerder Albanië ten onrechte heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Zij voeren daartoe aan dat Albanië niet een rechtsstaat is die zijn burgers in bescherming neemt. In dat kader wijzen eisers op verscheidene rapporten, zoals het mensenrechtenrapport van het US Department of State over 2017, een rapport van april 2017 van de Albanian Helsinki Committee, een bericht van Transparency International en een rapport van september 2015 van de Immigration and Refugee Board of Canada.
Voorts betogen eisers dat verweerder heeft miskend dat Albanië voor hen persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Daartoe voeren zij aan dat zij hebben geprobeerd aangifte te doen tegen de vader van eiseres, maar dat de Albanese autoriteiten niet bereid bleken te zijn de nodige bescherming te bieden. Uit het artikel “Albania dark shadow tradition blood feuds” van 14 mei 2016 van Al Jazeera blijkt dat bedreigingen van eerwraak in Albanië serieus dienen te worden genomen. De vader van eiseres is een crimineel zonder scrupules en volgt de traditionele regels van de Kanun, aldus eisers. Verder maken eisers zich zorgen over het geestelijk en lichamelijk welzijn van hun minderjarige kinderen. Verweerder heeft deze aspecten onvoldoende bij zijn beoordeling betrokken, aldus eisers.
Eisers betogen verder dat het opgelegde inreisverbod disproportioneel is. Zij zijn daardoor slechter af dan voor hun asielaanvraag. Zij zijn voorts van plan om op legale wijze werk te vinden in een ander land van de Europese Unie, aldus eisers.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens hoofdstuk C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) vormt, bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. Verweerder weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt verweerder op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er geldt derhalve een gedeelde bewijslast, namelijk:
- verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
- de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.2
In haar uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) overwogen dat verweerder Albanië terecht als een veilig land van herkomst heeft aangewezen. Uit die uitspraak blijkt dat in Albanië nog politieke en bestuurlijke hervormingen nodig zijn om toe te treden tot de Europese Unie, zoals bij de aanpak van discriminatie, het bestrijden van corruptie en in het functioneren van justitie, en dat er dus nog onvolkomenheden zijn in het systeem van rechtsbescherming, maar dat niet kan worden geconcludeerd dat de op dat moment geboden bescherming zodanig gebrekkig is, dat de bestaande rechtsmiddelen in de regel niet daadwerkelijk beschikbaar zijn. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat in Albanië bloedwraak voorkomt niet maakt dat Albanië reeds daarom geen veilig land van herkomst is. De rechtbank is van oordeel dat de door eisers in het beroepschrift opgenomen informatie geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Albanië dan die waarover de Afdeling heeft geoordeeld. Gelet hierop bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben. Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Albanië voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is.
5.3
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië voor hen niet als veilig land kan worden aangemerkt. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat de vader van eiseres is veroordeeld, nadat hij eiser met een mes heeft gestoken. Voor zover eisers hebben gesteld dat zij later hebben geprobeerd aangifte te doen in verband met de door de vader van eiseres geuite bedreigingen, maar dat de politie deze aangifte niet heeft willen opnemen, wordt overwogen dat zij dit niet met stukken hebben onderbouwd. Verder hebben zij verklaard zich niet tot de hogere autoriteiten dan wel andere instanties te hebben gewend. Derhalve is niet gebleken dat de Albanese autoriteiten eisers niet zouden willen of kunnen beschermen.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvragen van eisers dan ook op goede gronden afgewezen. Nu eisers uit een veilig land van herkomst komen, heeft verweerder de aanvragen als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eisers Nederland onmiddellijk dienen te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eisers heeft kunnen uitvaardigen. De omstandigheden dat eisers daardoor slechter af zouden zijn dan voor hun asielaanvraag en zij daardoor geen werk in de Europese Unie kunnen zoeken, doen daar niet aan af.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.