ECLI:NL:RBDHA:2018:1610
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte wegens onvoldoende bewijs van valse aangifte
Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het doen van een valse aangifte. De verdachte had op 11 oktober 2011 aangifte gedaan van mishandeling door een agent, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. Tijdens de zittingen op 29 september 2017 en 1 februari 2018 werd het dossier en de verklaringen van de betrokkenen grondig onderzocht. De officier van justitie stelde dat de aangifte niet kon worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen bewijs was voor de valse aangifte.
De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid had gehandeld. De verklaringen van de verdachte en de agent waren tegenstrijdig en er was geen ondersteunend bewijs voor de mishandeling. De rechtbank wees op de conclusies van verschillende instanties, waaronder de Nationale Ombudsman, die ook geen bewijs voor de mishandeling konden vinden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten, omdat het dossier niet voldoende bewijs bevatte voor de valse aangifte.
Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de agent en de Nationale Politie Eenheid Den Haag, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen. De rechtbank besloot dat de kosten voor de verdediging van de verdachte door de benadeelde partijen gedragen moesten worden, maar deze werden begroot op nihil.