ECLI:NL:RBDHA:2018:16511
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid bezwaar belastingaangifte door termijnoverschrijding en schadevergoeding immateriële schade
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V.] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij eiseres bezwaar had gemaakt tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en tegen eventueel opgelegde naheffingsaanslagen over de maanden januari tot en met december 2010. Eiseres, een beroepsmatige autohandelaar, had op 9 december 2014 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres stelde dat zij niet was gehoord in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een hoorgesprek had plaatsgevonden op 8 december 2017.
De rechtbank concludeerde dat het bezwaar te laat was ingediend en dat eiseres geen beroep kon doen op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat een rechtsmiddelenverwijzing ontbrak. Desondanks werd aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 1.500, omdat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de beroepsfase moest worden toegerekend, wat resulteerde in een aanvullende schadevergoeding van € 3.500, te vergoeden door de Minister.
De rechtbank heeft de Minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De zaak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de rechten van partijen in bestuursrechtelijke procedures.