ECLI:NL:RBDHA:2018:1876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
C/09/546851 / KG RK 18/114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de bestuursrechter mr. H.P.M. Meskers in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de bestuursrechter mr. H.P.M. Meskers. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de benoeming van deze rechter, omdat hij in 2008 in een eerdere zaak door deze rechter als partijdig en respectloos was behandeld. De verzoeker had echter niet tijdig bezwaar gemaakt, aangezien hij pas op 11 januari 2018 bezwaar had gemaakt, terwijl de feiten en omstandigheden al op 8 of 9 december 2017 bekend waren. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. De omstandigheden die verzoeker aanvoerde, zoals het feit dat hij veel zaken had lopen en de uitnodiging niet volledig had gelezen, werden niet als bijzondere omstandigheden erkend. De wrakingskamer besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/5
zaak-/rekestnummer: C/09/546851 / KG RK 18/114
zaaknummers: SGR 17/525, SGR 17/1817, SGR 17/1836, SGR 17/1622, SGR 16/9726, SGR 16/9727
datum beschikking: 12 februari 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker;
strekkende tot wraking van:
mr. H.P.M. Meskers,
rechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de bestuursrechter).
Belanghebbende in deze procedure is:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag(hierna: het college van B&W).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 31 oktober 2016 heeft het college van B&W het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot bijzondere bijstand ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 7 december 2016 bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/9727).
Op 21 november 2016 heeft het college van B&W het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot bijzondere bijstand ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 7 december 2016 bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/9726).
Op 28 december 2016 heeft het college van B&W het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot bijzondere bijstand ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 18 januari 2017 bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 17/525).
Op 23 januari 2017 heeft het college van B&W het verzoek tot schadevergoeding van verzoeker afgewezen. Verzoeker heeft op 2 maart 2017 bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank een verzoekschrift tot schadevergoeding ingediend (zaaknummer SGR 17/1622).
Op 20 februari 2017 heeft het college van B&W het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot bijzondere bijstand gegrond verklaard. Verzoeker heeft op 9 maart 2017 bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 17/1836).
Op 27 februari 2017 heeft het college van B&W het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot bijzondere bijstand gegrond verklaard. Verzoeker heeft op 9 maart 2017 bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 17/1817).
Met betrekking tot de behandeling van de beroepen en het verzoekschrift is op 22 november 2017 per post aan verzoeker een aankondiging voor de zitting van 19 januari 2018 verzonden. Verzoeker is bij aangetekende brief van 7 december 2017 uitgenodigd voor de zitting van 19 januari 2018. In deze uitnodiging staat onder andere vermeld: “…. Deze zitting is op 19 januari 2018 om 14.30 uur inDen Haag, Prins Clauslaan 60, Paleis van Justitie.De rechter die de zaak op de zitting behandelt is mr. H.P.M. Meskers.”
Bij brief van 11 januari 2018 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de genoemde bestuursrechter als de behandelende rechter, aangezien deze rechter in 2008 rechter is geweest in een zaak van verzoeker tegen de politie, waarbij deze rechter toen verzoeker onder andere heeft gediscrimineerd en beledigd. Daarop is door de griffie van de rechtbank te kennen gegeven dat de behandelend rechter dezelfde blijft.
Op 19 januari 2018 heeft een terechtzitting van de bestuursrechter plaatsgevonden, waarbij de verzoeker is verschenen. Het college van B&W is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Tijdens deze terechtzitting heeft verzoeker de bestuursrechter gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 5 februari 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is ter terechtzitting verschenen.
De bestuursrechter en het college van B&W zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker verwijst naar zijn brief van 11 januari 2018. De bestuursrechter was in 2008 rechter in de zaak van verzoeker tegen de politie. In die zaak heeft de bestuursrechter hem volgens verzoeker respectloos behandeld, vernederd en gediscrimineerd.
Voorts heeft verzoeker ter zitting desgevraagd verklaard dat hij niet gelijk na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting maar pas een week voor de zitting bezwaar heeft gemaakt tegen de behandelende rechter, aangezien hij toen pas heeft gekeken naar de naam van de bestuursrechter op de uitnodiging. Toen hij voor het eerst de uitnodiging kreeg, heeft hij slechts de datum en het tijdstip van de zitting genoteerd. Omdat hij veel zaken bij de rechtbank heeft lopen, had hij geen tijd om de uitnodiging uitgebreid te lezen.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De bestuursrechter berust blijkens zijn brief ingekomen op 26 januari 2018 niet in de wraking. Hij stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, nu verzoeker reeds per brief van 7 december 2017 is uitgenodigd voor de zitting van 19 januari 2018. In deze brief stond de naam van de bestuursrechter genoemd. Ruim een maand later, te weten bij brief van 11 januari 2018, heeft verzoeker pas daartegen bezwaar gemaakt.
Subsidiair stelt de bestuursrechter zich op het standpunt dat hij zich de zaak uit 2008 niet kan herinneren, dat hij niet partijdig en vooringenomen is en dat er daarom geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek.

5.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

5.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een wrakingsverzoek wel of niet tijdig is gedaan artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldt, waarin is bepaald dat een verzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.2.
Het wrakingsverzoek in deze zaak is gegrond op feiten en omstandigheden die op 8 of 9 december 2017 ter kennis kwamen van verzoeker. De uitnodiging voor de zitting van 19 januari 2018 waarop de naam van de bestuursrechter vermeld staat, is immers op 7 december 2017 per aangetekende post aan verzoeker verzonden.
5.3.
Verzoeker heeft echter pas bij brief van 11 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen de bestuursrechter als behandelende rechter in zijn zaken en vervolgens ter zitting van 19 januari 2018 de wraking van de bestuursrechter verzocht. Ook al zou de wrakingskamer 11 januari 2018 als datum van de wraking beschouwen, is dit verzoek ruim een maand na 8 of 9 december 2017 gedaan. Die termijn is te lang om het verzoek nog te kunnen aanmerken als ingediend
zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden,als bedoeld in het eerste lid van artikel 8:16 Awb. Verzoeker had dan ook redelijkerwijs kort na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting van 19 januari 2018 bezwaar moeten maken tegen de bestuursrechter als de behandelende rechter in zijn zaken.
Verzoeker heeft – ook nadat de wrakingskamer hem daarover nadrukkelijk heeft bevraagd – geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het voornoemde tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. De door hem aangevoerde omstandigheden dat verzoeker veel zaken heeft en dat hij in eerste instantie de uitnodiging – met uitzondering van de datum en tijdstip van de zitting – niet volledig heeft doorgelezen, komen voor rekening van verzoeker.
5.4.
De slotsom is dat verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer derhalve niet toe.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;
• de bestuursrechter mr. H.P.M. Meskers.
Deze beslissing is gegeven door mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, mr. O. van der Burg en mr. E.F. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van W.H. Ng als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2018.