ECLI:NL:RBDHA:2018:1956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
NL18.1323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een opvolgende asielaanvraag had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser, geboren in Bangladesh, had eerder een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die was afgewezen. In zijn opvolgende aanvraag stelde hij dat hij zich had bekeerd tot het christendom en dat zijn innerlijke overtuiging nu de kern van zijn aanvraag vormde. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende nieuwe elementen of bevindingen had gepresenteerd die zijn bekering geloofwaardig maakten. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat de bekering van de eiser niet overtuigend was, en dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn motieven voor en het proces van bekering. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet konden worden aangemerkt als nieuwe elementen en dat er geen sprake was van een verdieping van zijn geloof. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.1324, plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Idemudia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Bengalese nationaliteit. Op 16 november 2015 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 augustus 2016 afgewezen. Bij uitspraak van 29 september 2016 (AWB 16/19814, niet gepubliceerd) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 28 oktober 2016 (201607505/1/V2, niet gepubliceerd) de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Met deze uitspraken is in rechte vast komen te staan dat eiser zijn bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe was redengevend dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat aan zijn bekering, die volgens zijn eigen verklaringen binnen drie weken had plaatsgevonden, een weloverwogen en bewuste keuze ten grondslag ligt. Eiser had onvoldoende inzicht verschaft in zijn motieven voor en proces van bekering.
Op 12 januari 2018 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij opnieuw ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Ter onderbouwing heeft hij de volgende documenten overgelegd: een schriftelijke verklaring van eiser zelf over zijn proces van bekering, een certificaat van een discipelschap-training van 7 juni 2017, een verklaring van de Citylight kerk in Alkmaar van 8 november 2017, een verklaring van Pinkstergemeente Sjaloom van 14 november 2017 en een verklaring van H. Klaver van 8 november 2017.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen die eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft afgelegd, de ongeloofwaardigheid van (het proces van) bekering niet kunnen wegnemen. Ook geven zijn verklaringen geen blijk van een verdieping van zijn geloof. Eiser kan nog steeds niet concretiseren waarom hij zich aangetrokken voelt tot het christendom. Hij blijft vervallen in algemene termen en kan niet toelichten of er sprake was van een bewuste keuze. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van enige verdieping met betrekking tot de kern van zijn geloof in het christendom, zodat er nog steeds geen sprake is van een overtuigende bekering. Eisers stelling dat hij alleen maar met het geloof bezig is, dat hij het plan van God accepteert en daarin God en Christus volgt, geeft geen blijk van verdieping, aldus verweerder. Zijn verklaringen kunnen daarom niet worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Hetzelfde geldt voor de overgelegde documenten. Daartoe overweegt verweerder dat dergelijke schriftelijke verklaringen weliswaar kunnen dienen ter onderbouwing van de bekering, maar dat neemt niet weg dat eiser zelf overtuigende verklaringen moet afleggen.
4. Eiser heeft in beroep betoogd dat de kern van zijn opvolgende asielaanvraag niet de verdieping van zijn geloof is, maar zijn innerlijke overtuiging. Dat is immers wat getoetst kan worden. Dat in de eerdere procedure de bekering ongeloofwaardig is bevonden, laat onverlet dat zijn verklaringen (zowel tijdens het gehoor opvolgende aanvraag als schriftelijk) over wat er na die procedure is gebeurd, getuigen van een innerlijke overtuiging. Zijn verklaringen zijn niet vaag, summier of oppervlakkig. Doordat verweerder blijft hameren op eisers keuze voor het christendom en wat hem daarin aantrok, wordt eiser gesteld voor een onmogelijkheid. Dat moment ligt immers vóór de eerdere procedure en in die procedure is de bekering ongeloofwaardig geacht. Daar kan eiser niets meer aan doen. Wat hij wel kan doen is aantonen dat er thans wel sprake is van een innerlijke overtuiging. Tot slot stelt eiser dat de door hem overgelegde documenten van doorslaggevende waarde kunnen zijn. In combinatie met de door hem afgelegde verklaringen zijn deze documenten voldoende om de bekering thans geloofwaardig te achten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307) mag verweerder in een geval als dat van eiser, waarin de gestelde bekering in de voorafgaande procedure niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling verwachten dat hij ermee bekend is dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover wordt gesteld dat er sprake is van een voortzetting van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen.
6. Gelet op deze jurisprudentie, kan eisers betoog dat in de opvolgende procedure slechts zijn innerlijke overtuiging ter beoordeling staat en dat zijn keuze voor het christendom niet meer relevant is, niet slagen. Dat in de vorige procedure in rechte is komen vast te staan dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over zijn motieven voor en proces van bekering, maakt niet dat hij dat in de opvolgende procedure niet alsnog zal moeten doen. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of eiser nu wel inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor en proces van bekering en of er is gebleken van een verdieping van het geloof.
7. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich met de hiervoor onder 3 weergegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen, nu hij daarmee nog steeds geen inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor en proces van bekering. Eiser heeft dat in zoverre ook niet betwist. De door eiser overgelegde documenten heeft verweerder evenmin aan hoeven merken als nieuwe elementen of bevindingen, nu deze documenten weliswaar kunnen dienen ter staving van de bekering, maar de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zelf overtuigende verklaringen af te leggen over zijn (proces van) bekering onverlet laten (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:890).
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel