ECLI:NL:RBDHA:2018:1973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
NL18.1123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van gebrek aan nieuwe elementen en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Iraanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, waarbij hij zich beroept op een bekering tot het christendom. De rechtbank heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser niet in staat was om nieuwe elementen of bevindingen aan te dragen die zijn bekering zouden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de eerder afgewezen asielaanvraag en de daaropvolgende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin de bekering niet geloofwaardig werd geacht, nog steeds van toepassing waren. De eiser had summier en vaag verklaard over zijn motieven en het proces van bekering, en de rechtbank concludeerde dat hij niet voldoende inzicht had gegeven in deze aspecten.

De rechtbank benadrukte dat het voor een vreemdeling die een opvolgende aanvraag indient, van belang is om overtuigende verklaringen te geven over zijn bekering, vooral gezien de risico's die verbonden zijn aan bekering in zijn land van herkomst. De door de eiser overgelegde documenten ter ondersteuning van zijn bekering werden niet als nieuwe elementen beschouwd, omdat de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van overtuigende verklaringen bij de vreemdeling ligt. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 januari 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.1124, plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 25 november 2015 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 september 2016 afgewezen. Bij uitspraak van 20 februari 2017 (AWB 16/23803, niet gepubliceerd) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 12 april 2017 (201702440/1/V2, niet gepubliceerd) de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Op 12 januari 2018 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij, net als aan zijn eerste asielaanvraag, ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Hij beroept zich op een verdieping van zijn geloofsbeleving. Ter ondersteuning heeft hij een aantal documenten overgelegd: een certificaat van de interkerkelijke Alfa-cursus te Dronten van 22 maart 2017, een e-mail van twee medewerkers van de Iraanse kerk te Elburg van 24 juni 2017 en een verklaring van de Evangelische gemeente ‘Shekinah’ te Dronten van 6 mei 2017.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De door eiser overgelegde documenten noch de door hem tijdens het gehoor opvolgende aanvraag afgelegde verklaringen kunnen worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Voorts heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Met de hiervoor onder 1 genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017 is in rechte komen vast te staan dat eiser zijn gestelde bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe was redengevend dat eiser summier en vaag had verklaard over zijn motieven voor en proces van bekering.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307) mag verweerder in een geval als dat van eiser, waarin de gestelde bekering in de voorafgaande procedure niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling verwachten dat hij ermee bekend is dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover wordt gesteld dat er sprake is van een voortzetting van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen. Een en ander is temeer van belang indien de vreemdeling, zoals in dit geval, afkomstig is uit een land waarin een dergelijke bekering tot een ander geloof strafbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat zijn geloof sterker is geworden en dat hij als persoon is veranderd. Verder heeft hij verklaard dat er eigenlijk niet zoveel is veranderd in zijn situatie, dat hij nog steeds naar dezelfde kerk gaat en dat er geen wijzigingen zijn ten aanzien van zijn motieven voor en proces van bekering. Verweerder concludeert terecht dat eiser hiermee nog steeds geen inzicht geeft in zijn motieven voor en proces van bekering en dat deze verklaringen ook geen blijk geven van een verdieping of voortzetting van het bekeringsproces. De door eiser overgelegde documenten heeft verweerder evenmin aan hoeven merken als nieuwe elementen of bevindingen, nu dit soort documenten weliswaar kunnen dienen ter staving van de bekering, maar de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zelf overtuigende verklaringen af te leggen over zijn (proces van) bekering onverlet laten (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:890).
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel