ECLI:NL:RBDHA:2018:1976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
NL17.12044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somalische eiser wegens onvoldoende geloofwaardigheid van bedreigingen door Al-Shabaab en reëel risico bij terugkeer naar Mogadishu

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de aanvraag ongegrond was, omdat de geloofwaardigheid van de bedreigingen door de terreurorganisatie Al-Shabaab niet kon worden vastgesteld. De eiser had verklaard dat hij als voorzitter van de Somalische tafeltennisassociatie in 2009 bedreigd was na een toespraak, en dat zijn huis was aangevallen door Al-Shabaab, wat leidde tot de dood van zijn zoon en schoonmoeder. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig achtte, maar de bedreigingen en de gevolgen daarvan niet. De rechtbank vond dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat de eiser bij terugkeer naar Mogadishu geen reëel risico op ernstige schade zou lopen, gezien zijn medische toestand, leeftijd en gebrek aan een sociaal netwerk. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.12044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 6 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Mahamed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] en bezit de Somalische nationaliteit. Op 18 mei 2010 is hier te lande aan zijn gestelde echtgenote, mevrouw [naam 1] , een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Zij heeft in 2010, 2014 en 2015 ten behoeve van hem aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Deze aanvragen zijn afgewezen. Eiser is vervolgens naar Nederland gereisd en heeft op 1 februari 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij voorzitter was van de Somalische tafeltennisassociatie en dat hij vanuit die functie in 2009 een speech heeft gegeven die is uitgezonden op radio en televisie. Een dag later is hij naar aanleiding van die speech telefonisch bedreigd door terreurorganisatie Al-Shabaab. Deze organisatie keert zich tegen sport, omdat het de jeugd afleidt van de strijd tegen ongelovigen. Op 7 augustus 2009 is door Al-Shabaab een bomaanslag op zijn huis gepleegd, naar aanleiding van de werkzaamheden van zijn vrouw. Bij die aanslag zijn eisers zoon en schoonmoeder omgekomen. Eisers vrouw is dezelfde dag nog gevlucht. Eiser is na ongeveer een maand met zijn kinderen naar een andere plaats in Somalië gegaan. Elf maanden later is hij opnieuw telefonisch bedreigd door Al-Shabaab, waarna hij met de kinderen is gevlucht naar Ethiopië.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht ook de aanslag op eisers huis geloofwaardig, maar merkt daarbij op dat die niet gericht was op eiser maar op zijn vrouw. Verweerder acht echter de speech en de bedreigingen door Al-Shabaab ongeloofwaardig. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733), niet mogelijk is om op grond van de medische toestand van de vreemdeling over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw. Voorts is het volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege zijn gestelde blindheid en zijn afhankelijkheid van anderen. Ten eerste is niet met een verklaring van een medisch specialist onderbouwd dat hij blind is. Het door eiser overgelegde huisartsjournaal van september 2017 is onvoldoende omdat de huisarts geen specialist is en het advies aan verweerder van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht B.V. (FMMU) van 27 mei 2016 geeft onvoldoende duidelijkheid. Daarnaast is niet onderbouwd dat er in Somalië geen voorzieningen zijn voor visueel gehandicapten. Ook heeft verweerder overwogen dat eiser geen verblijfsrecht toekomt op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat niet is gebleken van een rechtsgeldig huwelijk met mevrouw [naam 1] , noch van een daarmee gelijk te stellen partnerschapsrelatie. Tot slot heeft verweerder onder verwijzing naar een nota van Bureau Medische Advisering van 18 juli 2017 geen uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw aan eiser verleend, omdat niet met medische stukken is onderbouwd dat eiser medische klachten heeft of onder behandeling staat van een medisch specialist.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser betwist allereerst dat zijn verklaringen over zijn gehouden speech en telefonische bedreigingen door Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter een aantal terechte tegenwerpingen aan zijn standpunt ten grondslag gelegd. Zo heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat het vreemd is dat hij de datum van de speech niet meer weet, terwijl hij van andere specifieke gebeurtenissen nog wel de exacte datum kan noemen. Dit zal geen alledaagse gebeurtenis voor eiser zijn geweest. Bovendien vormt het de directe aanleiding voor de telefonische bedreigingen door Al-Shabaab en heeft hij expliciet verklaard dat deze bedreigingen de dag na de gehouden speech zijn begonnen. Eiser heeft deze tegenwerping dan ook onvoldoende weerlegd met zijn opmerkingen dat hij afgezien van de exacte datum voldoende andere details heeft gegeven en dat het inmiddels acht jaar geleden heeft plaatsgevonden.
6. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt hoe Al-Shabaab op de hoogte zou zijn geraakt van zijn speech. Immers is onduidelijk gebleven waarom de negatieve aandacht van Al-Shabaab al vóór het uitspreken van de speech naar eiser zou zijn uitgegaan. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij aantoonbaar onjuist heeft verklaard over [naam 2] , beter bekend als [naam 3] , die volgens eiser adjudant-voorzitter zou zijn geweest voor de tafeltennisbond en in 2014 door Al-Shabaab zou zijn gedood. Uit openbare bronnen is immers gebleken dat deze man niet in 2014, maar in 2012 is gedood en dat hij een bekende journalist was. Eiser heeft die tegenwerping onvoldoende weerlegd met de stelling dat hij zich heeft vergist in het jaar van de moord op deze man, omdat hij in die periode ziek was.
7. Ten slotte heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat de omstandigheid dat hij na de eerste gestelde bedreiging nog een aantal weken in zijn eigen huis is blijven wonen niet strookt met zijn eigen verklaring dat Al-Shabaab overal achter kan komen en beoogde slachtoffers binnen twee dagen doodt.
8. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eisers verklaringen over de speech en de bedreigingen door Al-Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
9. Ten tweede voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat hij bij terugkeer naar Mogadishu geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank is van oordeel dat verweerders beoordeling op dit punt inderdaad tekort schiet. Zoals is gebleken uit het door eiser overgelegde huisartsjournaal en uit het advies aan verweerder van FMMU van 27 mei 2016, is eiser nagenoeg blind en lijdt hij aan hypertensie (te hoge bloeddruk). Daar komt nog bij dat eiser al wat ouder is, heeft verklaard al jaren weg te zijn uit Somalië en heeft verklaard aldaar geen sociaal netwerk te hebben. Eiser heeft ook gewezen op de slechte veiligheidssituatie in Mogadishu. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte alleen vanwege het ontbreken van een verklaring van een medisch specialist niet aangenomen dat eiser visueel ernstig gehandicapt is, en ten onrechte niet beoordeeld of eiser vanwege de hiervoor opgesomde combinatie van factoren, bij terugkeer naar Mogadishu een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden. Gelet op de door verweerder nog te verrichten beoordeling, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
11. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- (duizendtwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel