ECLI:NL:RBDHA:2018:2114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
SGR 17/5865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunningen voor exploitatie speelautomatenhal in Den Haag wegens overschrijding maximaal aantal vergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, [eiser] h.o.d.n. [bedrijf], en de burgemeester van Den Haag. Eiser had een aanvraag ingediend voor verschillende vergunningen ten behoeve van de exploitatie van een speelautomatenhal. De burgemeester heeft deze aanvraag geweigerd, omdat het maximaal aantal van zeven vergunningen voor speelautomatenhallen in Den Haag al was bereikt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de vergunningen terecht heeft geweigerd op basis van de Verordening op de kansspelen, die bepaalt dat het aantal speelautomatenhallen in Den Haag beperkt is tot zeven. Eiser heeft aangevoerd dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op informatie op de website van de gemeente, die suggereerde dat er meer vergunningen beschikbaar zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat deze informatie niet ondubbelzinnig was en dat eiser contact had moeten opnemen met de gemeente voor duidelijkheid.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen reden was om aan te nemen dat het bestreden besluit niet door de burgemeester was genomen, ondanks een ondertekeningsgebrek. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijf], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Yildiz),
en

De burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Broekhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de gevraagde vergunningen ten behoeve van de exploitatie van een speelautomatenhal geweigerd.
Bij besluit van 26 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 12 september 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning op grond van de Verordening op de kansspelen (van de gemeente Den Haag), alsmede een drank- en horecavergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) en een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten op grond van de Wet op de kansspelen (Wok), ten behoeve van de exploitatie van een speelautomatenhal in het perceel [adres] te [plaats]. Eiser exploiteert al een café op deze locatie, maar wenst daarvan een speelautomatenhal te maken.
2. Bij brief van 19 januari 2017 heeft verweerder aan eiser een voornemen tot weigering van de gevraagde exploitatievergunning kenbaar gemaakt. Op 2 februari 2017 is eiser door verweerder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op dit voornemen te geven.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser de gevraagde exploitatievergunning op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening op de kansspelen geweigerd, omdat door verlening van de vergunning het in Den Haag maximaal toegestane aantal van zeven speelautomatenhallen zou worden overschreden. De gevraagde drank- en horecavergunning is eiser geweigerd op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de DHW. De gevraagde aanwezigheidsvergunning is eiser geweigerd op grond van artikel 30e, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok.
Op 24 juli 2017 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften, na een hoorzitting op 3 juli 2017, verweerder geadviseerd eisers bezwaar ongegrond te verklaren. De Adviescommissie bezwaarschriften heeft zich in haar advies op het standpunt gesteld – samengevat weergegeven – dat de aanvraag voor een exploitatievergunning van een speelautomatenhal op juiste gronden is geweigerd omdat het maximale aantal te verlenen vergunningen al is bereikt en dat, anders dan eiser stelt, hij er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat aan hem een vergunning zou worden verleend vanwege verkeerde informatie op de website van de gemeente Den Haag.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem in beroep is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
Wettelijk kader
4. Artikel 2 van de Verordening op de kansspelen bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Verordening op de kansspelen bepaalt dat de vergunning als bedoeld in artikel 2 wordt geweigerd, indien door verlening van de vergunning het in Den Haag maximaal toegestane aantal van zeven speelautomatenhallen wordt overschreden.
Artikel 3, eerste lid, van de DHW, bepaalt dat het verboden is om zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW bepaalt dat een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.
Uit artikel 30b, eerste lid, van de Wok volgt, voor zover hier van belang, dat het verboden is om zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben.
Uit artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok vloeit voort, voor zover hier van belang, dat een aanwezigheidsvergunning voor een speelautomatenhal slechts kan worden verleend indien hiervoor ook een exploitatievergunning is verleend.
Artikel 30e, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wok, bepaalt dat de aanwezigheidsvergunning wordt geweigerd indien door het verlenen van deze vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank constateert een ondertekeningsgebrek, nu het bestreden besluit niet door of namens verweerder, de burgemeester van Den Haag, maar namens het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is ondertekend. De rechtbank stelt vast dat het hierbij om een kennelijke verschrijving gaat, nu het bestreden besluit niet in de wij- maar in de ik-vorm is geschreven en nu in het verweerschrift onder meer staat: “Bij besluit van 7 juni 2017 heeft de burgemeester het bezwaarschrift ongegrond verklaard.” De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het een om een vergissing gaat en aangegeven dat ondertekenaar [ondertekenaar] bevoegd was om namens de burgemeester het bestreden besluit te ondertekenen. Nu er geen reden is om ervan uit te gaan dat het bestreden besluit niet door de burgemeester is genomen en nu gesteld noch gebleken is dat eiser als gevolg van het ondertekeningsgebrek in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank reden om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. De rechtbank ziet in de aard van dit gebrek voorts geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
5.2
Dat in Den Haag al zeven vergunningen voor speelautomatenhallen zijn afgegeven, is tussen partijen niet in geschil. Eiser persisteert in beroep bij hetgeen hij ook in zijn zienswijze en in bezwaar heeft aangevoerd, namelijk dat hij vanwege informatie op de website denhaag.nl gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat een aanvraag tot het verlenen van een exploitatievergunning voor een speelautomatenhal, ondanks de al afgegeven zeven vergunningen, toch kans van slagen zou hebben, althans dat deze op zijn minst inhoudelijk zou worden beoordeeld.
Op de website denhaag.nl stond vermeld (zoals blijkt uit een screenshot in het dossier):
“Let op: Momenteel is het niet mogelijk een exploitatievergunning voor een speelautomatenhal aan te vragen. Het maximale aantal vergunningen (7) dat de gemeente afgeeft is bereikt. U kunt daarom geen vergunningen meer aanvragen. Zodra dit weer kan, wordt dat op de pagina gemeld.”
Verderop stond onder het kopje ‘aanvullende informatie’ echter ook vermeld:
“De gemeente verleent niet meer dan 8 vergunningen voor speelautomatenhallen. Voor een aantal gebieden is het maximale aantal vergunningen vastgelegd:
-voor het uitgaansgebied van Scheveningen maximaal 4 vergunningen
-voor het centrum van Den Haag maximaal 3 vergunningen
-voor het gemeentelijk kampeerterrein Ockenburg maximaal 1 vergunning.”
Nu verweerder onder het kopje ‘aanvullende informatie’ meer vergunningen vermeldde dan daarboven, heeft eiser naar eigen zeggen aangenomen dat het aantal af te geven vergunningen was uitgebreid en dat verweerder dit, conform de eerdere aankondiging, op de website had vermeld. Van een tikfout of een kennelijke vergissing kan volgens eiser geen sprake zijn geweest, nu de som van de aantallen per gebied eveneens acht bedraagt.
5.3
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld 8 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF7228, en 26 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5360, volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel als maatstaf geldt dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
5.4
Van een dergelijke situatie is in eisers geval geen sprake. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, hoewel de inmiddels gewijzigde tekst op de website van de gemeente Den Haag, bij eiser mogelijk voor verwarring heeft gezorgd, eiser op grond daarvan niet gerechtvaardigd erop heeft kunnen vertrouwen dat aan hem door verweerder een vergunning zou worden verleend. Verweerder betoogt terecht dat uit de tekst op de website niet ondubbelzinnig kan worden opgemaakt dat aan eiser een exploitatievergunning zou worden verleend en dat eiser, voordat hij een aanvraag indiende, contact had moeten opnemen met verweerder om in dit verband duidelijkheid te verkrijgen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet de tekst op de website van de gemeente Den Haag, maar de van toepassing zijnde regelgeving leidend moet worden geacht, en dat daarom altijd (ook) de regelgeving zelf moet worden geraadpleegd. Zoals blijkt uit het onder 4. overwogene vloeit uit de Verordening op de kansspelen onmiskenbaar voort dat in Den Haag maximaal zeven speelautomatenhallen zijn toegestaan. Verweerder heeft ook mogen meewegen dat eiser al bij brief van 15 maart 2016 is kenbaar gemaakt dat de Toetsingscommissie Horecabestemmingen naar aanleiding van eisers beginselaanvraag een negatief advies heeft uitgebracht, omdat de vestiging van een gokhal in strijd is met het bestemmingsplan. Het feit dat eiser al op 15 maart 2016 is medegedeeld dat een aanvraag weinig kans van slagen zou hebben, maakt eens temeer dat eiser niet gerechtvaardigd erop heeft kunnen vertrouwen dat aan hem een vergunning zou worden verleend.
5.5
Eisers standpunt dat de brief van 15 maart 2016 geen rol kan en mag spelen bij de beoordeling, nu hij daarbij enkel is geïnformeerd over de strijdigheid met het bestemmingsplan maar niet over de overschrijding van het maximale aantal speelautomatenhallen, slaagt niet. Evenmin slaagt eisers standpunt dat verweerder door zijn verwijzing naar de brief van 15 maart 2016 een extra afwijzingsgrond (strijd met het bestemmingsplan) aan het bestreden besluit heeft toegevoegd. De rechtbank constateert dat verweerder slechts naar deze brief heeft verwezen om te verduidelijken dat eiser al op voorhand had kunnen en moeten weten dat de kans dat hem een vergunning zou worden verleend klein was. Dat in de brief van 15 maart 2016 de overschrijding van het maximale aantal speelautomatenhallen in Den Haag (nog) niet als reden voor de geringe slagingskans van een aanvraag is genoemd, doet daaraan niet af.
5.6
Nu eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt heeft verweerder op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Verordening op de kansspelen de gevraagde exploitatievergunning terecht geweigerd.
5.7
Dat verweerder eiser naast de gevraagde exploitatievergunning, ook de drank- en horecavergunning en de aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten heeft mogen weigeren wordt door eiser niet inhoudelijk betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser ook deze vergunningen op goede gronden geweigerd.
6. Het beroep is ongegrond. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling van verweerder tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek van eiser daartoe reeds daarom worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.