ECLI:NL:RBDHA:2018:2938
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse nationaliteit op grond van ongeloofwaardig asielrelaas en algemene veiligheidssituatie in Afghanistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een eiser van Afghaanse nationaliteit. De eiser had op 17 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 december 2016 was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig was en dat er geen aanleiding was om een verblijfsvergunning te verlenen. De eiser voerde aan dat hij en zijn gezin slachtoffer waren van geweld door IS, waarbij zijn vader was onthoofd en zijn moeder was mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat het asielrelaas van de eiser niet geloofwaardig was. De rechtbank vond dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verklaringen te onderbouwen en dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan niet zodanig was dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die asiel zou rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de aanvraag voor een verblijfsvergunning af.