ECLI:NL:RBDHA:2018:3711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, heeft de aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van inconsistenties en tegenstrijdigheden in de overgelegde documenten met betrekking tot de financiële middelen van de referent, haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat eiseres en referent niet voldoende uitleg hebben gegeven over de discrepanties in de documenten, waaronder de arbeidsovereenkomst en de hoogte van het inkomen. De rechtbank concludeerde dat niet is aangetoond dat referent duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt, wat een vereiste is voor het verlenen van een mvv. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op eiseres rust om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

Mede namens haar minderjarige zoon,
[zoon], geboren op [geboortedatum] 2001
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen [referent], referent. Als tolk is verschenen B.P. den Butter.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf in Nederland bij [referent], haar echtgenoot en tevens referent. Namens eiseres zijn eerder (medio 2014 en in oktober 2014) aanvragen voor een mvv ingediend, welke aanvragen zijn afgewezen en welke afwijzingen in rechte vast staan. Aan laatstgenoemde afwijzing lag ten grondslag dat referent onjuiste gegevens heeft verstrekt omtrent zijn arbeidsovereenkomst bij [B.V. X], op grond waarvan het door verweerder aannemelijk is geacht dat referent een gefingeerd dienstverband is aangegaan met voornoemde werkgever met als enig oogmerk om aan hem in Nederland verblijf te verschaffen.
2. Op 6 juli 2016 heeft referent ten behoeve van eiseres de onderhavige aanvraag ingediend. Bij de aanvraag heeft referent een arbeidsovereenkomst bij [B.V. Y] overgelegd, met ingang van 20 april 2016 tot 20 december 2017. Hangende de bezwaarprocedure is uit een nieuwe opvraag bij Suwinet gebleken dat referent niet meer werkzaam was bij [B.V. Y] maar een ww-uitkering ontving. Ten tijde van het bestreden besluit heeft referent gesteld werkzaam te zijn bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf]), waar hij een overeenkomst heeft van 8 mei 2017 tot en met 29 november 2018.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen op de grond dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzingsgrond naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1109) gewijzigd en heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat niet aangetoond is dat referent duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Daartoe heeft verweerder gesteld dat uit de overgelegde stukken met betrekking tot [bedrijf] en uit Suwinet-gegevens discrepanties ten aanzien van de middelen naar voren zijn gekomen. Eiseres noch referent heeft hier een verschoonbare verklaring voor gegeven en heeft de twijfel over de aard van het dienstverband van referent niet weggenomen. Er wordt daarom niet toegekomen aan een concrete beoordeling van de inkomsten van referent.
4. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Eiseres ontkent dat in eerdere aanvragen sprake was van een gefingeerd dienstverband van referent bij [B.V. X] Verder geeft eiseres aan dat referent bij aanvang van de huidige aanvraag nog steeds bij zijn zwager werkte maar dat er fouten waren in de werkomstandigheden. Referent heeft hierover verklaard bij de vreemdelingenpolitie. Inmiddels heeft referent een nieuwe baan bij [bedrijf]. Ten aanzien van de discrepanties in de stukken over de nieuwe baan, merkt eiseres het volgende op. De afwijking in de hoogte van het vakantiegeld is opgemerkt door de administratie en is direct met de volgende aangifte hersteld. Wat betreft het ontvangen van een WW-uitkering heeft eiseres een verklaring van het UWV overgelegd waarin wordt bevestigd dat referent heeft doorgegeven dat hij nieuwe werk heeft. Over de hoorzitting merkt eiseres op dat het de vraag is of je van referent kan verwachten dat hij de namen weet van de bedrijven waar hij op dit moment via het uitzendbureau voor werkt. Verder plaatst eiseres vraagtekens bij de berekeningen in het kader van het loon van referent die verweerder in het bestreden besluit heeft gemaakt. Eiseres voert daarnaast aan dat referent door het verleden in de ogen van verweerder “bevlekt” is en dat hij zich daarom dubbel dient te bewijzen. Hierbij wijst eiseres er op dat verweerder niet alleen uit dient te gaan van de informatie uit Suwinet, maar ook de andere overgelegde bewijsstukken bij de beoordeling dient te betrekken. Ook heeft verweerder niets gedaan met het uitdrukkelijke verzoek om referent op zijn werk te bezoeken. Eiseres is verder van mening dat het inkomen van referent duurzaam is.
5. Ingevolge artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan Onze Minister een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
5.1
Ingevolge artikel 2q, eerste lid, van de Vw 2000, kan Onze Minister een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
5.2
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000, voor zover van belang, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.3
Het middelenvereiste is verder uitgewerkt in de artikelen 3.73, 3.74 en 3.75 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat referent zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt op eiseres rust. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om dit aannemelijk te maken. Hiertoe acht zij het volgende redengevend.
6.2
Ten aanzien van het gefingeerd dienstverband bij [B.V. X] overweegt de rechtbank dat verweerder dit dienstverband in het kader van eerdere aanvragen heeft tegengeworpen, maar dit niet ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Ook is niet in geschil dat deze werkzaamheden niet kunnen bijdragen aan het voldoen aan het middelenvereiste. Reeds gelet hierop, behoeft het betoog dat niet in rechte is komen vast te staan dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband, geen verdere bespreking. Wat betreft referent zijn werkzaamheden bij [B.V. Y] is niet in geschil dat er fouten zijn gemaakt door de zwager van referent, onder meer het niet afdragen van premies, waardoor vaststaat dat ook deze werkzaamheden niet kunnen bijdragen aan het voldoen aan het middelenvereiste. De rechtbank zal daarom haar beoordeling richten op de gestelde discrepanties ten aanzien van de werkzaamheden die referent stelt bij/ten behoeve van [bedrijf] te hebben verricht.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gewezen op tegenstrijdigheden in en inconsistenties tussen de verschillende overgelegde documenten. Allereerst stelt de rechtbank vast dat er discrepanties bestaan ten aanzien van de aard van referent zijn arbeidsovereenkomst bij [bedrijf]. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat uit de Suwinet-gegevens van 19 juni 2017 blijkt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd fase A met uitzendbeding, terwijl uit de overgelegde loonstrook blijkt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst fase B. In de overgelegde overeenkomst wordt in het geheel geen fase vermeld, noch een uitzendbeding. In de door eiseres overgelegde niet-ondertekende verklaring van het administratiekantoor [administratiekantoor] van 21 juni 2017 wordt aangegeven dat er een fout was gemaakt ten aanzien van het type arbeidsovereenkomst en dat het om een arbeidsovereenkomst fase B gaat. Hiermee is echter onvoldoende aangetoond dat de gestelde fout ten aanzien van het dienstverband inmiddels is gecorrigeerd. Ten tweede wijst verweerder er terecht op dat uit Suwinet blijkt dat de opgebouwde vakantietoeslag over de periode 24 april 2017 tot 21 mei 2017 € 87,50 bedraagt, terwijl in de overgelegde loonstrook van deze periode een vakantietoeslag staat vermeld van € 78,70. In de voornoemde verklaring van het administratiekantoor staat dat er een fout was gemaakt met betrekking tot de vakantiereservering en dat deze fout gecorrigeerd is en doorgegeven is bij de Belastingdienst. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet is nu de gestelde correctie niet is onderbouwd met stukken. Zo ontbreekt bijvoorbeeld een uitdraai van de aangifte bij de Belastingdienst waaruit zou kunnen blijken dat deze fout daadwerkelijk gecorrigeerd is. Met de verklaring van het administratiekantoor is daarom niet de twijfel ten aanzien van de vakantietoeslag weggenomen. Verder stelt de rechtbank met verweerder ten aanzien van het loon van referent vast dat uit de overgelegde documenten verschillende bedragen volgen. Zo staat op de werkgeversverklaring van 21 juni 2017 dat het salaris van referent exclusief vakantiegeld € 2.328,- bruto per maand en € 1.790,- netto per maand is. In de arbeidsovereenkomst staat echter dat referent zijn salaris zonder vakantietoeslag € 10,00 bruto/netto per uur bedraagt, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.520,- bruto of netto per vier weken. Deze bedragen zijn niet met elkaar te rijmen. Ook in de werkgeversverklaring van 31 mei 2017 staat weer een ander bedrag dat niet overeenkomt met voornoemde bedragen. Daarnaast bestaan er tegenstrijdigheden ten aanzien van het aantal uren dat referent werkt. Zo staat in de werkgeversverklaring van 21 juni 2017 en de arbeidsovereenkomst dat referent 38 uur per week werkt, terwijl in de uitdraai van de gegevens van referent van 19 juni 2017 staat dat referent 40 uur per week werkt. Eiseres noch referent heeft een verschoonbare verklaring gegeven voor de inconsistenties ten aanzien van het loonbedrag en het aantal gewerkte uren per week. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder heeft mogen tegenwerpen dat referent niet kon beantwoorden wat de namen zijn van de Nederlandse bedrijven waarvoor hij werkte. Referent werkte ten tijde van de hoorzitting reeds zes weken voor het uitzendbedrijf en van hem kon daarom redelijkerwijs verwacht worden dat hij de namen kende van de twee bedrijven waarvoor hij op dat moment werkte.
6.4
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde documenten inconsistenties en tegenstrijdigheden blijken ten aanzien van de middelen en dat eiseres en referent hiervoor geen dan wel onvoldoende uitleg hebben gegeven. Nu eiseres en referent er niet in zijn geslaagd om hierover uitleg te geven, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om nader onderzoek te doen door bijvoorbeeld een werkbezoek te brengen aan referent. De rechtbank is reeds gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat nu er sprake is van inconsistenties, tegenstrijdigheden en ongerijmdheden waarvoor geen verschoonbare verklaring is gegeven, de twijfel aan de aard van het dienstverband niet is weggenomen en aan de arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] niet de waarde kan worden gehecht die referent en eiseres daaraan gehecht wensen te zien. Nu niet van de juistheid van de overgelegde inkomensbescheiden kan worden uitgegaan, wordt aan een toetsing of de inkomsten zelfstandig, voldoende en duurzaam zijn, niet toegekomen.
6.5
Ter zitting is er namens eiseres en referent nog op gewezen dat de stukken waarin de geconstateerde discrepanties en tegenstrijdigheden staan, afkomstig zijn van de werkgever van referent en dat deze discrepanties en tegenstrijdigheden niet aan referent kunnen worden tegengeworpen nu hij niet bij machte is daar wat aan te doen. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Zoals eerder overwogen, rust de bewijslast voor het aannemelijk maken dat door referent aan het middelenvereiste wordt voldaan, op eiseres. Eventuele discrepanties en tegenstrijdigheden in de door de werkgever ingebrachte stukken, waarvoor geen verschoonbare verklaring wordt gegeven, komen daarom voor rekening en risico van eiseres (en referent). Dat het bestreden besluit getuigt van een onevenredige hardheid, zoals door referent ter zitting betoogd, is de rechtbank niet gebleken.
6.6
De rechtbank is verder van oordeel dat niet gebleken is dat referent dubbel gestraft is en zich dubbel diende te bewijzen. In de bezwaarfase heeft eiseres een nieuwe kans gekregen om te onderbouwen dat referent aan het middelenvereiste voldoet. Verweerder heeft in de bezwaarfase de stukken in het kader van het nieuwe dienstverband van referent beoordeeld en heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op de discrepanties tussen de verschillende overgelegde documenten. Er is dan ook geen sprake van dubbele bestraffing.
7. De rechtbank concludeert dat niet is aangetoond dat referent duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte standhouden.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.