ECLI:NL:RBDHA:2018:3808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
NL17.5479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en ongeloofwaardigheid van de relatie in het licht van het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Afghaanse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend na zijn aankomst in Nederland op 7 januari 2016. Hij stelt dat hij in Afghanistan een relatie had met een vrouw, die zwanger van hem raakte, en dat hij vanwege bedreigingen van haar familie zijn land heeft moeten verlaten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij de relatie en de bijbehorende omstandigheden ongeloofwaardig achtte, met verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van 15 november 2016, waarin staat dat het niet gebruikelijk is dat vrouwen onbegeleid met mannen afspreken die geen familie zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de staatssecretaris ten onrechte de relatie met de vrouw ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank oordeelt dat het aannemelijk is dat verliefde mensen, ongeacht culturele conventies, manieren vinden om elkaar te ontmoeten. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de zwangerschap van de vrouw ongeloofwaardig is, omdat eiser hierover summier heeft verklaard en niet in staat was om eenduidige informatie te geven over de situatie. De rechtbank heeft de staatssecretaris in zijn oordeel gevolgd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5479
[persoonsnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1996, van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

ProcesverloopBij besluit van 30 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig D. Hosseini, tolk in de taal Dari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser komt uit [woonplaats] in Afghanistan. Hij heeft Afghanistan in oktober 2015 verlaten en is via verschillende landen uiteindelijk op 7 januari 2016 Nederland ingereisd. Op 9 januari 2016 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend.
1.2
Aan deze asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser had in Afghanistan een vriendin, [de vrouw] . Zij hadden een geheime relatie. Eiser heeft eenmaal seksueel contact met haar gehad, waarna zij in verwachting bleek te zijn. Nadat bekend was geworden dat eisers vriendin zwanger was van hem, wilden [de vrouw] vader en broer eiser vermoorden vanwege hun aangetaste eer. Eiser is beschoten vanuit een auto. Om deze reden vreest eiser voor zijn leven en heeft hij Afghanistan verlaten.
2.1
Verweerder heeft het asielrelaas van eiser in de volgende relevante elementen onderverdeeld:
de identiteit, nationaliteit en herkomst;
de relatie met [de vrouw] en haar zwangerschap;
de beschieting;
e bedreiging met de dood.
Het element onder a heeft verweerder geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn relatie met [de vrouw] , haar zwangerschap, de beschieting en de bedreiging met de dood worden door verweerder ongeloofwaardig geacht.
2.2
Volgens verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [1] en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Het door eiser aangevoerde geeft ook geen aanleiding aan hem een afgeleide verblijfsvergunning asiel, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier of hem op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 uitstel van verstrek te verlenen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de relatie met [de vrouw] ongeloofwaardig heeft geacht, zich baserend op het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van 15 november 2016, waarin staat dat het niet gebruikelijk is dat vrouwen onbegeleid kunnen afspreken met mannen die niet tot hun familie behoren. Volgens eiser is het helemaal niet onvoorstelbaar dat hij en [de vrouw] elkaar onbegeleid konden ontmoeten. Zij volgden immers samen onderwijs en hij gaf haar ook privéles. Bovendien gingen eiser en [de vrouw] zeer voorzichtig te werk bij het afspreken. Zo spraken eiser en [de vrouw] vaak af in een park of de dierentuin of een onopvallende plaats op weg naar de cursus. Teneinde geen negatieve aandacht te trekken, liepen zij altijd op afstand van elkaar. Daarbij droeg [de vrouw] een niqab om haar gezicht te bedekken. De rechtbank volgt eiser hierin omdat zij het aannemelijk acht dat in iedere cultuur waarin gewoonte of conventies hieraan in de weg staan verliefde mensen toch een manier zullen vinden om elkaar stiekem te ontmoeten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het element van de relatie met [de vrouw] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
4. De rechtbank stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de zwangerschap van [de vrouw] als afzonderlijk element van eisers asielrelaas moet worden beoordeeld. De rechtbank zal dit element dan ook als zodanig beschouwen. Eiser voert in dit kader aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser hierover summier heeft verklaard. Eiser is korte tijd nadat hij op de hoogte is gesteld van de zwangerschap uit Afghanistan vertrokken. Hij heeft na zijn vertrek slechts één keer telefonisch gesproken met [de vrouw] . Tijdens dit gesprek vertelde zij dat ze zwanger was, maar abortus heeft laten plegen. Nu eiser hiermee voor een voldongen feit was geplaatst, heeft hij in of na dit gesprek geen aanleiding gezien om meer informatie te vragen over de zwangerschap of de abortus, zodat hij hierover niet meer informatie kan verschaffen. Eiser meent dat hij op dit punt in bewijsnood verkeert. Hij moest Afghanistan hals over kop verlaten en de laatste dagen van zijn verblijf in Afghanistan waren chaotisch en vol met angst. Hij kon daarom niet met [de vrouw] bellen om nadere informatie te krijgen over de zwangerschap.
5.1
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Verweerder heeft bij de beoordeling van niet met bewijs gestaafde verklaringen beslissingsruimte, maar moet de manier waarop hij van die ruimte gebruik maakt van een deugdelijke en voor de bestuursrechter controleerbare motivering voorzien.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zwangerschap van [de vrouw] ongeloofwaardig is. Daarbij heeft verweerder zwaar gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser hierover summier heeft verklaard. Zo weet eiser niet te vertellen hoeveel maanden [de vrouw] in verwachting was toen men er achter kwam. Tevens verklaart hij niet eenduidig over het moment van wetenschap over de zwangerschap en de afbreking ervan. Verweerder heeft in redelijkheid van eiser mogen verwachten dat eiser over (de afbreking van) de zwangerschap van [de vrouw] eenduidige en overtuigende verklaringen aflegt. Temeer nu uit zijn verklaringen blijkt dat hij hier in Nederland nog telefonisch contact met [de vrouw] heeft gehad, de zwangerschap de kern van zijn asielrelaas betreft en het nota bene om zijn eigen kind gaat.
5.3
Verder volgt de rechtbank eiser weliswaar in zijn betoog dat het niet onvoorstelbaar is dat eiser met [de vrouw] verschillende keren in het openbaar heeft afgesproken, maar dit laat onverlet dat ongeloofwaardig is dat eiser [de vrouw] bij hem thuis bijles heeft gegeven, terwijl zijn ouders met vakantie waren, bij welke gelegenheid zij seksueel contact hebben gehad. Deze gang van zaken past totaal niet binnen hetgeen uit openbare bronnen bekend is over de situatie in Afghanistan, waaronder het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van
15 november 2016.
5.4
Omdat verweerder de gestelde zwangerschap terecht ongeloofwaardig heeft geacht heeft hij de gestelde daaruit volgende problemen evenmin geloofwaardig hoeven achten.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de door eiser overgelegde documenten niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Ten aanzien van de fotokopie van de aangifte van de beschieting heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet het origineel heeft overgelegd, zodat de echtheid van het document niet kan worden vastgesteld. Daarnaast is de aangifte ongedateerd en komt de inhoud van de aangifte niet overeen met de door eiser afgelegde verklaringen tijdens het nader gehoor. In het voornemen heeft verweerder voldoende gemotiveerd waaruit deze tegenstrijdigheden bestaan. De overlegde verklaring van de moullah waarin staat vermeld dat eiser met de dood is bedreigd en uit vrees voor zijn leven het land noodgedwongen heeft moeten verlaten, is eveneens een kopie en is daarnaast niet afkomstig uit een objectief verifieerbare bron. Deze brief is immers op verzoek van de vader van eiser opgesteld. Verweerder heeft daarom aan de overgelegde documenten niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan mogelijk gehecht wenst te zien.
7. Voor zover eiser, los van zijn asielrelaas, een beroep heeft willen doen op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel wordt erkend dat de situatie in Afghanistan zorgelijk is, blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2016 [3] en 30 december 2016 [4] dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Procedurerichtlijn. [5] Voor dit oordeel is ook een onderbouwing te vinden in recente arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. [6] De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de algehele veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen sinds deze uitspraken dusdanig is verslechterd dat een burger die daar naartoe terugkeert nu wel door zijn enkele aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit betekent dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die de vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin rechtvaardigen. Eiser heeft in dit kader betoogd dat hij niet kan terugkeren naar Afghanistan gelet op de redenen waarom hij gevlucht is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Verweerder heeft dan ook kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Verdrag van Genéve betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954,88, zoals laatst gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 Trb. 1967,76).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
6.Zie bijvoorbeeld het arrest in de zaak A.M. tegen Nederland van 5 juli 2016 (zaaknummer 29094/09), dat in de zaak M.M. e.a. tegen Nederland van 8 juni 2017 (zaaknummer 15993/09) is bevestigd.