ECLI:NL:RBDHA:2018:4096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische noodsituatie bij minderjarige asielzoeker met psychische problemen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een minderjarige eiser met de Armeense nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij lijdt aan een ernstige depressieve stoornis en als zwakbegaafd wordt aangemerkt. De aanvraag was eerder afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat het BMA-advies dat aan de afwijzing ten grondslag ligt, niet zorgvuldig is en niet adequaat rekening houdt met de specifieke situatie van minderjarigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het BMA-advies van 28 maart 2017, dat concludeert dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is, onvoldoende rekening houdt met de psychische problematiek van eiser en de context waarin hij opgroeit. De rechtbank heeft het standpunt van eiser gevolgd dat de beoordelingscriteria van het BMA niet geschikt zijn voor kinderen en dat er aanvullende factoren in overweging moeten worden genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich onvoldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid en inzichtelijkheid van het BMA-advies, en heeft het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Jonker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2004 en heeft de Armeense nationaliteit. Eiser heeft op 13 maart 2017 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw vanwege een gediagnosticeerde ernstige depressieve stoornis en omdat eiser wordt aangemerkt als zwakbegaafd. Eiser noemt als novum dat er nu een diagnose is gesteld door Centrum ’45.
2. Eiser heeft eerder, op 9 september 2016, een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend vanwege dezelfde klachten. Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in die zaak op 20 september 2016 een advies uitgebracht. Hierin stond dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten viel en dat eiser in staat werd geacht te kunnen reizen. Verweerder heeft, gelet hierop, de aanvraag van 9 september 2016 bij besluit van
20 oktober 2016 afgewezen. Dit besluit staat met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 april 2017 (AWB 16/30120) in rechte vast.
3. In de onderhavige zaak heeft het BMA op 28 maart 2017 een nieuw advies uitgebracht ten behoeve van eiser. Uit dit advies komt, kort samengevat, naar voren dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is bij terugkeer en dat eiser (onder voorwaarden) kan reizen. Hierbij heeft het BMA de nieuwe informatie uit de brief van 2 februari 2017 van de behandelaars van Centrum ’45 betrokken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze informatie weliswaar dateert van na het afwijzende besluit van
20 oktober 2016, maar geen nieuwe informatie bevat die kan afdoen aan het eerdere besluit. Om die reden heeft verweerder deze aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb omdat er volgens verweerder geen sprake is van een rechtens relevant novum. De antwoorden op de hoofdvragen van de artikel 64 Vw procedure, namelijk of de vreemdeling kan reizen en of hij op korte termijn in een medische noodsituatie terecht zal komen, komen in beide besluiten immers overeen.
4. Eiser voert in beroep aan dat het toetsingskader dat door het BMA is gebruikt bij het advies van 28 maart 2017 uitsluitend geschikt is voor volwassenen en niet voor kinderen. Eiser verwijst daarvoor naar het artikel in het tijdschrift ‘Medisch Contact’ ‘Psychische beoordeling asielzoekerskind deugt niet’ van 9 december 2015, geschreven door artsen van Centrum ‘45. In dat artikel wordt gepleit voor een andere benadering door het BMA van kinderen met psychische problemen in dit soort zaken in die zin dat de door het BMA gehanteerde parameters (suïcidaliteit, psychosen en (gedwongen) opnames) niet toepasbaar zijn op dergelijke kinderen en (dus) geen goede criteria zijn om een medische noodsituatie vast te stellen. Uit het BMA-rapport van 28 maart 2017 blijkt dat deze criteria nu juist wel zijn toegepast door het BMA. Dit heeft eiser ook al in bezwaar naar voren gebracht, maar hier heeft verweerder niet op gereageerd. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Eiser verwijst voorts naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 4 april 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:3972). In die zaak kwam ook het voornoemde artikel uit ‘Medisch Contact’ aan de orde en werd in het voordeel van de vreemdeling geoordeeld. Verweerder had zich er in die zaak onvoldoende van vergewist dat het BMA-advies in die zaak inzichtelijk en concludent was. Gelet op voornoemd artikel had het BMA in de zaak van eiser een gezinsbrede beoordeling moeten uitvoeren in het kader van de vraag of een medische noodsituatie te verwachten valt, waarbij betrokken had moeten worden wat de ouders van eiser voor hem kunnen betekenen wanneer hij stress ervaart. Uit de stukken betreffende de ouders en de zus van eiser blijkt dat sprake is van psychische problematiek en dat zij eiser daarom geen steun kunnen bieden. Dit heeft het BMA ten onrechte niet bij het advies betrokken.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarbij verweerder zich primair op het standpunt heeft gesteld dat het artikel uit ‘Medisch Contact’ dateert van voor de vorige afwijzing en eiser dit artikel in het kader van de vorige aanvraag naar voren had kunnen brengen. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat voornoemd artikel van algemene strekking is en niet is opgesteld door de behandelaren van eiser. Van een rechtens relevant novum is volgens verweerder geen sprake.
6. De rechtbank is het volgende van oordeel.
6.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) strekt, indien en voor zover de staatssecretaris een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
6.2
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser over het artikel in ‘Medisch Contact’ en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de beoordeling door het BMA aldus, dat eiser zich op het standpunt stelt dat het BMA-advies van 28 maart 2017 gelet op voornoemd artikel – in samenhang bezien met de brief van de behandelaars van eiser van 2 februari 2017 – naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is.
6.3
Uit genoemd artikel in ‘Medisch Contact’ blijkt dat de schrijvers van oordeel zijn dat de indicatoren suïcidaliteit, psychose en gedwongen opname ten onrechte de suggestie kunnen wekken dat geen medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling, doordat die indicatoren zich bij kinderen weinig voordoen, en dat ook andere factoren moeten worden betrokken bij de vraag of bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan bij jonge kinderen met psychische problemen. Voorts stellen de schrijvers onder verwijzing naar diverse wetenschappelijke publicaties daarover dat onderzoek naar toxische stress van belang is, omdat die bij kinderen leidt tot blijvende veranderingen in de hersenstructuren waar de emotieregulatie plaatsvindt. Dat betekent een risico op ernstige beschadiging met levenslange fysieke en psychische gevolgen. Zij stellen daarnaast – eveneens onder verwijzing naar wetenschappelijke publicaties – dat een medisch psychiatrische noodsituatie bij kinderen moet worden beoordeeld in combinatie met het te verwachten vermogen van de ouders om probleemgedrag van hun kind te kunnen opvangen in stressvolle omstandigheden aangezien stressreacties bij kinderen worden gereguleerd binnen de hechtingsrelatie met volwassenen. Tenslotte bevelen zij aan:
- dat de huidige parameters aangevuld zouden moeten worden met voor kinderen relevante parameters en dat een langere termijn dan drie maanden wordt aangehouden;
- dat toxische stress en de schadelijke invloed daarvan wordt meegenomen in de beoordeling;
- dat wordt meegenomen welke mate van externe stress wordt veroorzaakt door de bedreigende leefsituatie en hoe het staat met de ouderschapscompetenties binnen de opvoed- en hechtingsrelatie inclusief het effect hiervan op het kind.
6.4
Uit de brief van 2 februari 2017 van de behandelaars (een kinder- en jeugdpsychiater, een GZ psycholoog en een psycholoog in opleiding tot GZ psycholoog) van eiser van Centrum ’45 blijkt dat eiser een kwetsbare jongen is met zwakke cognitieve vermogens die opgroeit in een complexe omgeving. Zo is sprake van een zeer belast gezin met twee ouders met chronische post-traumatische stress stoornis gecombineerd met een ernstige depressie, een oudere zus met psychiatrische problematiek en een jonger zusje met ontwikkelde gedragsproblemen. De kinderen groeien op in een psychosociale context met veel spanning en stress. Zij wonen in een AZC waar geregeld gezinnen gedwongen worden opgehaald door de politie om te worden uitgezet, waar eiser ook angstig voor is. Eiser is volgens de DSM-IV classificatie gediagnostiseerd met, onder andere, een ernstige depressieve stoornis, KOPP problematiek (Kind van Ouders met Psychiatrische Problemen), zwakbegaafdheid en problemen in de primaire steungroep. Voorts is vermeld dat eiser weinig steunbronnen om zich heen ervaart. Centrum ’45 concludeert dat de inschatting is dat het abrupt stop zetten van de behandeling (individuele psychotherapie gecombineerd met ouderbegeleiding) tot een verergering van de klachten zal leiden, met name angst- en paniek en toename van suïcidale gedachten. Gezien het gebrek aan holding binnen het gezin is dit zeer zorgelijk, aldus de behandelaars.
6.5
Uit het BMA-advies van 28 maart 2017 blijkt dat het BMA de brief van Centrum ’45 van 2 februari 2017 bij de advisering heeft betrokken. Het BMA komt tot de conclusie dat het uitblijven van de behandeling van eiser, ondanks een te verwachte toename van klachten (angst, somberheid, suïcidale gedachten gekoppeld aan wanhoop), gelet op het toestandsbeeld zelf en de voorgeschiedenis niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser is niet psychotisch of suïcidaal en de voorgeschiedenis laat geen relevante incidenten (gedwongen opname, suïcidepogingen) zien. Ook komt wel gewicht toe aan het feit dat eiser geen medicatie gebruikt.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel aan verweerder toegegeven kan worden dat het artikel uit ‘Medisch Contact’ niet specifiek ziet op eiser en niet is opgesteld door de behandelaren van eiser, de strekking van dat artikel wel degelijk relevant kan zijn bij de beoordeling van de medische situatie van eiser. Niet in geschil is immers dat eiser een minderjarige is met psychische problematiek waarvoor hij behandeld wordt en waarmee zijn ouders hem, gelet op hun eigen psychische problematiek, onvoldoende kunnen helpen. Voorts is het artikel opgesteld door medisch deskundigen verbonden aan Stichting Centrum ’45 die een gemotiveerd oordeel hebben gegeven, met vermelding van bronnen waarop dit oordeel is gebaseerd, over de bruikbaarheid van de beoordelingscriteria van het BMA ter vaststelling van de medisch-psychiatrische noodsituatie bij kinderen. Daarmee bevat het artikel een medisch oordeel over de zorgvuldigheid van het door het BMA verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van het advies van het BMA. Voorts blijkt uit het BMA-advies van 28 maart 2017 dat het BMA de in het artikel ter discussie gestelde indicatoren (suïcidaliteit, psychose en gedwongen opname) bij de beoordeling van eisers medische situatie heeft betrokken en aldus mogelijk ten onrechte heeft vastgesteld dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan. Gelet op één en ander is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met de motivering dat het artikel uit ‘Medisch Contact’ van algemene strekking is en niet is geschreven door de behandelaren van eiser en om die reden niet als rechtens relevant novum kan worden aangemerkt. Uit oogpunt van zorgvuldigheid had het op de weg van verweerder gelegen om voornoemd artikel voor te leggen aan het BMA voor een reactie. Nu dat niet is gebeurd, is sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
6.7
Voorts overweegt de rechtbank dat, gelet op het bepaalde in artikel 83.0a van de Vw (de zogeheten ‘Bahaddar-toets’), verweerder zich niet aan toetsing aan artikel 3 van het EVRM kan onttrekken door zich op het (primaire) standpunt te stellen dat het artikel uit ‘Medisch Contact’ van 9 december 2015 is en eiser dit artikel in de eerdere procedure naar voren had kunnen brengen zodat om die reden al geen sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
6.8
Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen, volgt dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het BMA-advies van 28 maart 2017 zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft dat advies daarom niet aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 501,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 501,-, door verweerder te betalen aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.
griffier rechter is niet in de gelegenheid om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.