ECLI:NL:RBDHA:2018:4315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/16215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden van een asielzoeker met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Guinese asielzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Verwers, had op 14 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 20 februari 2016 was afgewezen, en was sindsdien verplicht Nederland te verlaten.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiser, die leed aan een posttraumatisch stresssyndroom en andere ernstige psychische klachten. De rechtbank volgde de argumentatie van eiser dat de feitelijke uitzetting een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid zou kunnen veroorzaken, en dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de verplichting om alle relevante medische informatie in de beoordeling te betrekken. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuw advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) moest worden ingewonnen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische omstandigheden bij besluiten over uitzetting van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2018

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1997,
v-nummer [nummer] ,
van Guinese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. drs. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum)

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser van
14 augustus 2017 om hem met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 3 oktober 2017 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2017 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 5 december 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 2 maart 2018. Zowel eiser als verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat dat eiser aannemelijk heeft gemaakt in aanmerking te komen voor vrijstelling van het griffierecht.
2. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend, die door verweerder is afgewezen op 20 februari 2016. Die procedure is inmiddels afgerond en dit besluit staat in rechte vast, waardoor eiser verplicht is om Nederland te verlaten. Eiser heeft in de huidige procedure verzocht om uitstel van vertrek om medische redenen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich bij de beoordeling van de aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 mag beperken tot de vraag of eiser in staat is om te reizen en of een medische noodsituatie dreigt door het uitblijven van behandeling. Hij verwijst in dit verband naar zijn beleid zoals is vervat in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De gevolgen van de uitzetting of de reis op zich vallen volgens verweerder buiten deze beoordeling. Uit het op
27 september 2017 uitgebrachte advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) blijkt dat eiser in staat moet worden geacht om te reizen. Hoewel hij lijdt aan darmklachten en een posttraumatisch stresssyndroom, verwacht het BMA bij staking van zijn behandeling ook geen medische noodsituatie op korte termijn. Meer of andere reisvoorwaarden dan het continueren van de medicatie zijn volgens het BMA niet noodzakelijk.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte concludeert dat geen medische noodsituatie op korte termijn valt te verwachten bij zijn eventuele uitzetting naar Guinee. Eiser beroept zich op een e-mail van 27 oktober 2017 van zijn psycholoog dhr. H. Özer en psychiater dhr. E. Yaktemur, waarin zij volgens eiser stellen dat de conclusie van het BMA onjuist is en een medische noodsituatie dreigt door de impact van de feitelijke (aanzegging van de) uitzetting zelf. Uit het arrest C.K. van 16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127) van het Hof van Justitie (hierna: Hof) volgt dat rekening gehouden moet worden met ‘alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien’. Verweerder heeft dat ten onrechte niet gedaan, aldus eiser.
De e-mail van Özer en Yaktemur waar eiser zich op beroept, luidt als volgt:
“Wij zien, in tegenstelling tot de BMA-rapportage [van 27 september 2017, rechtbank], wel degelijk een medische noodsituatie als [eiser] wordt teruggestuurd, dan wel dit aangekondigd krijgt. Er is namelijk sprake van een posttraumatische stressstoornis met psychotische en dissociatieve kenmerken. Dit is tijdens de gesprekken uitgebreid geconstateerd. Men heeft gezien dat hij in zichzelf sprak en antwoord gaf op stemmen die hij hoorde, terwijl hij in gesprek was met de behandelaar. Momenteel lijkt de medicatie en de nieuwe huisvesting een licht stabiliserende werking hierop te hebben, echter is nog steeds sprake van een wankel evenwicht. Ook is er sprake van vitale depressieve kenmerken bij een zeer kwetsbaar individu. De patiënt wordt door i-Psy tevens beschouwd als zorgafhankelijk.
Het is dan ook erg kwalijk dat [eiser] niet is opgeroepen voor een spreekuur voor nader specialistisch onderzoek en ook het feit dat op basis van de verzamelde medische informatie [toevoeging rechtbank: in het BMA-advies] op alle punten voor ‘mogelijkheden voor behandeling in Guinee’ met ‘niet van toepassing’ wordt gereageerd. Hij is ons inziens immers sterk geïndiceerd voor behandeling van zijn forse psychische klachten. Momenteel is er inderdaad geen sprake van een actieve suïcidaliteit, maar de verwachting is wel dat hij zich erg moedeloos en wanhopig zal voelen na een uitzetting (dan wel bij een eventuele aankondiging ervan) waardoor hij vanuit zijn depressie fors kan decompenseren (psychotisch escaleren dan wel suïcidaal reageren). Hier zou dus rekening mee gehouden moeten worden.”
5. De rechtbank heeft verweerder op 12 februari 2018 meegedeeld dat het haar voorshands noodzakelijk leek om deze e-mail van de behandelaars aan het BMA voor te leggen. Verweerder heeft dit gedaan en J.H.M. de Brouwer heeft als arts namens het BMA op 23 februari 2018 de volgende inhoudelijke reactie gegeven:
“Uit het e-mailbericht meen ik te mogen afleiden dat de opstellers ervan niet op de hoogte zijn van de geoperationaliseerde definitie van de medische noodsituatie op korte termijn. Dat valt hen uiteraard niet euvel te duiden. Verder wordt in het bericht de relatie gelegd tussen uitzetting (of aanzegging daarvan) en een medische noodsituatie. Dat wordt door de medisch adviseur echter niet beoordeeld; er wordt alleen aangegeven wat de gevolgen van uitblijven van behandeling zijn. Er is geen noodzaak gezien om betrokkene persoonlijk te beoordelen omdat de aanwezige informatie (door de behandelaars aangereikt) voldoende was om de gestelde vragen te beantwoorden. Dat op de vragen die betrekking hebben op de behandeling in het land van herkomst ‘niet van toepassing’ is geantwoord, is een gevolg van de overige antwoorden (geen medische noodsituatie op korte termijn bij uitblijven van de behandeling; geen noodzaak voor fysieke overdracht). Ik heb er niet mee willen zeggen dat behandeling voor betrokkene niet nodig zou zijn.”
Verweerder is onder verwijzing naar deze reactie van het BMA, bij het standpunt gebleven dat onder 3. wordt weergegeven.
6. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Uit het arrest C.K. volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. Of dit het geval is moet volgens het Hof worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980).
7. De rechtbank leidt uit de e-mail van Özer en Yaktemur af dat zij door het gebruik van de bewoordingen ‘posttraumatische stressstoornis met psychotische en dissociatieve kenmerken’, ‘zeer kwetsbaar individu’ en ‘forse medische klachten’, de psychische gezondheidstoestand van eiser als bijzonder ernstig aanmerken. Daarnaast verwachten zij ten aanzien van de gevolgen van feitelijke uitzetting of de aanzegging daarvan ‘forse decompensatie’, die zal bestaan uit ‘psychotisch escaleren dan wel suïcidaal reageren’.
Naar het oordeel van de rechtbank had de inhoud van deze e-mail voor verweerder aanleiding moeten zijn nader onderzoek te laten doen naar de door eiser met een beroep op de inhoud van deze e-mail gestelde aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van de uitzetting naar Guinee. Verweerder heeft weliswaar, naar aanleiding van een brief van de rechtbank, een reactie van het BMA op deze e-mail ingebracht, maar daarin is juist het door eiser gestelde risico op schending van artikel 3 EVRM door de uitzegging of de aanzegging daarvan niet beoordeeld. Voor verweerder had dit aanleiding moeten vormen om het BMA (nogmaals) expliciet te verzoeken om een medisch oordeel over het effect van de uitzetting op eiser en of naar aanleiding daarvan wellicht meer of andere reisvoorwaarden moeten worden gesteld. Verweerder heeft dat nagelaten. Daardoor zijn de eventuele gevolgen van de (aanzegging van de) feitelijke uitzetting op de gezondheidstoestand van eiser tot op heden niet betrokken bij de vraag of er een medische noodsituatie op korte termijn kan ontstaan. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld. De beroepsgrond slaagt.
8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder het BMA om een nieuw advies moeten vragen.
9. Het beroep is gegrond. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 november 2017;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 1.002.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).