In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Guinese asielzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Verwers, had op 14 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 20 februari 2016 was afgewezen, en was sindsdien verplicht Nederland te verlaten.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiser, die leed aan een posttraumatisch stresssyndroom en andere ernstige psychische klachten. De rechtbank volgde de argumentatie van eiser dat de feitelijke uitzetting een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid zou kunnen veroorzaken, en dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de verplichting om alle relevante medische informatie in de beoordeling te betrekken. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuw advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) moest worden ingewonnen.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische omstandigheden bij besluiten over uitzetting van asielzoekers.