ECLI:NL:RBDHA:2018:4320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
6324429 RL EXPL 17-23603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkeerkosten en schadevergoeding wegens treintje rijden in parkeergarage

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Q-Park Operations Netherlands II B.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. Q-Park vorderde een bedrag van € 401,15 van de gedaagde, bestaande uit parkeerkosten voor een verloren kaart, aanvullende schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had op 29 september 2016 gebruik gemaakt van de parkeergarage 'Bogaard-Rijswijk' en was bij het verlaten van de garage schuldig aan 'treintje rijden', wat inhoudt dat hij achter zijn voorganger aanreed om zonder te betalen de garage te verlaten. Q-Park baseerde haar vordering op de algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat het verlaten van de parkeergarage zonder geldig parkeerbewijs niet is toegestaan en dat in dat geval een tarief voor verloren kaart verschuldigd is.

De gedaagde erkende dat hij zich schuldig had gemaakt aan 'treintje rijden', maar betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag. Hij stelde dat de boete buitensporig was en dat hij geen mogelijkheid had om de parkeerfaciliteit betaald te verlaten, omdat de betaalautomaat in onderhoud was. De kantonrechter oordeelde dat de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing waren en dat de boete niet onredelijk was. De kantonrechter wees de vordering van Q-Park toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet was aangetoond dat aan de wettelijke vereisten voor deze kosten was voldaan. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
WY
Rolnr.: 6324429 RL EXPL 17-23603
Vonnisdatum: 8 januari 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Q-Park Operations Netherlands II B.V. ,gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.F.M.P. Spreksel,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als Q-Park en [gedaagde] .

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 september 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de DVD die aan de zijde van Q-Park ter depot is afgegeven.
1.2
Op 23 november 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen mw. [D] namens Q-Park en [gedaagde] in persoon. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
Q-Park heeft gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen € 401,15 ter voldoening van het tarief verloren kaart, de aanvullende schadevergoeding en de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf de datum van pleging, althans van verzuim, althans vanaf een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2
Aan die vordering heeft Q-Park -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op 29 september 2016 met zijn voertuig ( [kenteken] ) gebruik heeft gemaakt van de aan Q-Park toebehorende parkeergarage ‘Bogaard-Rijswijk’ te Rijswijk en zich toen bij het verlaten daarvan, rond 14:28 uur, schuldig heeft gemaakt aan zogenaamd ‘treintje rijden’, dat wil zeggen dat hij heel kort achter zijn voorganger is gaan staan of gaan rijden om zo zonder te betalen de parkeergarage te (kunnen) verlaten, door gebruik te maken van de ten behoeve van zijn voorganger nog openstaande slagboom.
Q-Park heeft haar vordering met name gegrond op artikel 5.9 en/of 6.3 van de algemene voorwaarden van Q-Park. Deze artikelen luiden als volgt:
Artikel 5.9:
De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- …”.
Artikel 6.3:“Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden”, waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (…), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- …”.
Op grond van voormelde toepasselijke voorwaarden is [gedaagde] hierdoor aan Q-Park verschuldigd geworden het tarief van een verloren kaart ad € 51,- alsook een bedrag van € 300,- als aanvullende schadevergoeding. Naast de hoofdsom ad € 351,- en de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) daarover maakt Q-Park jegens [gedaagde] aanspraak op een bedrag van € 52,65 aan buitengerechtelijke kosten.
2.3
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [gedaagde] heeft erkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het zogenaamde ‘treintje rijden’, maar hij betwist het gevorderde verschuldigd te zijn. Het gevorderde bedrag is buitensporig hoog en staat niet in verhouding tot het parkeertarief wat [gedaagde] had moeten betalen. Ook was er geen mogelijkheid om de parkeerfaciliteit betaald te verlaten. Op het moment dat [gedaagde] wilde betalen, was de betaalautomaat in onderhoud door een monteur. Weliswaar was er een andere betaalautomaat aanwezig, maar daar was slechts pin- of creditcardbetaling mogelijk. Op hetgeen hij in verband daarmee naar voren heeft gebracht alsook op hetgeen Q-Park overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

3.De beoordeling

3.1
Niet in geschil is dat op de overeenkomst die [gedaagde] met Q-Park met betrekking tot het parkeren in de parkeergarage Boogaard-Rijswijk is aangegaan de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing zijn. Op grond van de artikelen 5.9 en 6.3 van die algemene voorwaarden (zie onder 2.2) is [gedaagde] aan Q-Park een boete van maximaal € 300,00 verschuldigd per keer uitrijden zonder het aanbieden van een parkeerticket aangeduid als “treintje rijden” en voorts van het ‘verloren kaart’ tarief. Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van die algemene voorwaarden is van belang dat [gedaagde] consument is althans vermoed wordt consument te zijn.
3.2
[gedaagde] voert als verweer dat de (totale) boete onredelijk hoog is. In dat verband wordt overwogen dat de kantonrechter op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08, punt 32) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.5.3) ambtshalve dient te beoordelen of het boetebeding onredelijk bezwarend is. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat zij, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), deze de boete niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11, punt 57), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08, punt 35). Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.7.1 – 3.7.3).
3.3
Q-Park heeft - kort gezegd - als standpunt naar voren gebracht dat de bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van de richtlijn. Het beding beoogt volgens Q-Park primair “treintje rijden” te voorkomen. Voor een voldoende preventieve werking is vereist dat het verschuldigde bedrag hoog genoeg is. Er is geen ander middel om “treintje rijden” tegen te gaan dat even effectief is als een boetebeding. Het “treintje rijden” leidt volgens Q-Park tot gevaarlijke situaties in en buiten de parkeergarage. Voorts leidt Q-Park door deze gedraging schade. Q-Park heeft kosten moeten maken door investeringen in dure camerasystemen voor scherpe detectie van het treintje rijden. Zij heeft derhalve groot belang bij het tegengaan van deze vorm van parkeerfraude. Ter bestrijding van dit probleem heeft Q-Park in de artikelen 5.9 en 6.3 van de algemene voorwaarden een boetebepaling opgenomen om het ongeoorloofd gebruik van de parkeergarage tegen te gaan. De inkomsten van het boetebeding worden gebruikt om maatregelen te nemen ter voorkoming en vervolging van “treintje rijden”. De boete is volgens Q-Park redelijk ten opzichte van de in het verleden gedane en in de toekomst nog noodzakelijke investeringen.
3.4
De kantonrechter is van oordeel dat de door Q-Park bedongen boete, gelet op hetgeen door Q-Park is gesteld over de beoogde preventieve werking daarvan, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers in en buiten de parkeergarage, het feit dat [gedaagde] er bewust voor heeft gekozen de parkeergarage op deze ongebruikelijke en ongewenste wijze te verlaten, en op de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hoogte van de hierdoor door haar geleden schade, niet oneerlijk is in de zin van de Richtlijn 93/13.
3.5
Het verweer van [gedaagde] dat de betaalautomaat in onderhoud was, slaagt evenmin. Ter zitting heeft Q-Park onbestreden aangevoerd dat de monteur slechts een enkele minuut bezig was met het onderhoud aan de betaalautomaat. Dat [gedaagde] haast had, omdat hij zijn dochter van school moest ophalen, en hier niet op wilde wachten, dient voor zijn rekening en risico te komen.
3.6
Het voorgaande betekent dat het door Q-Park gevorderde bedrag ter voldoening van zowel het tarief verloren kaart als de aanvullende schadevergoeding wordt toegewezen. De ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) komt tevens voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat deze zal worden toegewezen over de gevorderde hoofdsommen vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, te weten 2 december 2016.
3.7
Q-Park maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat in dit geval het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim van [gedaagde] na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. Dit onderdeel van de vordering wordt derhalve afgewezen.
3.8
[gedaagde] is hier de overwegende in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van Q-Park worden vastgesteld overeenkomstig de ter zake gebruikelijke tarieven, als hierna in het dictum tot uitdrukking gebracht. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park tegen kwijting te betalen € 351,- vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 351,- vanaf 2 december 2016 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Q-Park vastgesteld op € 320,51, waarvan € 120,- aan salaris voor haar gemachtigde, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 30,- aan nasalaris, voor zover Q-Park daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. Y.E. Kastein en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2018.