In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 17 april 2018, hebben eisers, twee Ghanese kinderen, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op basis van twijfels over de afstammingsrelatie tussen de kinderen en hun referent, die hun vader zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorte van de kinderen pas geruime tijd na hun geboorte is geregistreerd, wat aanleiding gaf tot twijfels over de echtheid van de afstammingsrelatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon concluderen dat er geen gezinsleven bestond tussen de kinderen en hun referent, omdat er onvoldoende bewijs was dat de referent daadwerkelijk invulling gaf aan zijn rol als vader. De rechtbank heeft ook overwogen dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.