ECLI:NL:RBDHA:2018:4915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over inschrijving woningzoekenden

In deze zaak heeft eiser, die onder twee namen ingeschreven staat bij Woningnet Holland Rijnland, verzocht om aanpassing van zijn inschrijvingsgegevens. Woningnet heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de inschrijving onder de naam '[naam 1]' hem toebehoort. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft zich vervolgens moeten buigen over de vraag of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Eiser stelt dat het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland het bevoegde bestuursorgaan is, terwijl verweerder, het bestuur van Holland Rijnland Wonen, dit betwist. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de betrokken organisatie geen openbaar gezag heeft. Hierdoor verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals op 13 april 2018, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
en

het bestuur van Holland Rijnland Wonen, verweerder

(gemachtigden: J.M. Egeraat en S.T. Greven-Kortekaas).

Procesverloop

Eiser heeft op 8 februari 2016 Woningnet Holland Rijnland verzocht om zijn inschrijvingsgegevens aan te passen, in die zin dat de inschrijving onder de naam ‘[naam 1]’ en de daarbij horende inschrijftijd op naam van [naam 2] worden gezet, aangezien hij onder beide namen - [naam 1] (naar zijn zeggen zijn roepnaam) en [naam 2] - ingeschreven heeft gestaan.
Bij e-mailbericht van 11 februari 2016 heeft Woningnet Holland Rijnland eiser laten weten niet aan het verzoek te kunnen voldoen omdat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de inschrijving van [naam 1] inderdaad hem toebehoort. Pas als hij overtuigend kan bewijzen dat hij tweemaal staat ingeschreven (hetgeen overigens niet is toegestaan), zal Woningnet Holland Rijnland de gegevens aanpassen.
Bij e-mailbericht van 2 mei 2016 heeft Woningnet Holland Rijnland eiser laten weten op basis van de door hem overgelegde stukken de inschrijving (onder de naam [naam 1]) niet zonder meer over te zetten op zijn naam ([naam 2]). Indien eiser het hiermee niet eens is, kan hij een klacht indienen bij de Klachtencommissie Woningnet Holland Rijnland.
Bij brief van 8 juli 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de afwijzing tot aanpassing van zijn inschrijving en de trage beantwoording van zijn verzoek.
Bij e-mailbericht van 20 september 2016 heeft Woningnet Holland Rijnland eiser laten weten [naam 1] per 20 september 2016 te hebben uitgeschreven. Als reden voor de uitschrijving is vermeld: opgeschoond.
Bij e-mailbericht van diezelfde datum heeft de Klachtencommissie Woningnet Holland geoordeeld dat wordt uitgegaan van de inschrijving onder de naam [naam 2] met een inschrijftijd vanaf 6 augustus 2015. De punten van [naam 1] of een andere inschrijving kunnen niet worden toegekend.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 maart 2017 heeft verweerder eiser laten weten dat het advies van de Klachtencommissie om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te achten, is opgevolgd, dat er geen nieuwe feiten zijn die reden geven voor een heroverweging en de zaak niet opnieuw in behandeling wordt genomen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen, [zus van eiser], de zus van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld dat niet verweerder, het bestuur van Holland Rijnland Wonen (hierna: HRW) maar het Dagelijks bestuur van Holland Rijnland (DB HR) in deze het bevoegd bestuursorgaan is en heeft dan ook geen beroep ingesteld tegen HRW maar tegen een besluit van DB HR. Hij stelt dat hij ervan uitgaat dat het DB HR, een bestuursorgaan, middels de brieven dan wel e-mailberichten van 20 september 2016 en 21 maart 2017, besluiten heeft genomen die hij bij de bestuursrechter kan aanvechten. Eiser stelt dat weliswaar de door hem als besluit aangemerkte beslissingen afkomstig zijn van HRW, maar dat de bevoegdheid hiertoe niet is gedelegeerd door het DB HR zodat hij het ervoor houdt dat deze besluiten zijn genomen door DB HR.
2. Verweerder heeft gesteld dat hij geen bestuursorgaan is en dat er dan ook geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Op grond van het Reglement inschrijven en verlengen Woningnet Holland Rijnland staat voor eiser na de behandeling van zijn klacht door de klachtencommissie slechts de gang naar de kantonrechter open.
3. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen.
Ingevolge Artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Niet in geschil is dat de door eiser als besluiten aangemerkte beslissingen zijn genomen door HRW. De rechtbank gaat ervan uit dat HRW een privaatrechtelijke rechtspersoon is, een vereniging.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2201) heeft overwogen is ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon een bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar gezag is bekleed. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379 en ECLI:NL:RVS:2014:3394), is daarvoor bepalend of aan dat orgaan een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2015 draagt de Vereniging Holland Rijnland Wonen (HRW) zorg voor het doen aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden ten behoeve van het bepalen van de rangorde.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat HRW op grond van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift openbaar gezag is toegekend. HRW is dan ook geen bestuursorgaan. De e-mailberichten van 20 september 2016 en de brief van 21 maart 2017 kunnen niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar en beroep openstaan.
Dat eiser stelt dat hij wel in zijn rechtspositie wordt geraakt en dat het DB HR zijn verantwoordelijkheid op dit punt niet heeft genomen door geen besluit te nemen waartegen bezwaar en beroep openstaat, kan niet tot een ander oordeel leiden. Feit blijft dat er geen besluit is waartegen beroep openstaat.
4. De rechtbank dient zich dan ook onbevoegd te verklaren van het geschil kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.