Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
RECTIFICATIE 14 juni 2018
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
Procesverloop
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Overwegingen
Eiseres heeft betoogd dat de beslissing op bezwaar onvoldoende zorgvuldig is gemotiveerd. Het boeterapport dat aan het besluit ten grondslag ligt, is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, omdat niet blijkt dat er onderzoek ter plaatse is gedaan door de Inspectie SZW. Eiseres acht het niet zorgvuldig dat verweerder de betrokken werknemers niet heeft bevraagd over hun werkzaamheden en de feitelijke gang van zaken bij bijvoorbeeld het aangaan van een contract of de uitbetaling van hun loon. Ook is nagelaten contact op te nemen met de Filipijnse autoriteiten, waaronder de
[autoriteit]([autoriteit]), om te vragen naar de
Principal/manning agencyconstructie. Er is alleen afgegaan op de verklaringen van derden, zoals [organisatie 1] en [organisatie 2].
principal/manning contract,blijkt bovendien dat eiseres als agent de bemanningsleden voor de tewerkstelling op de hoogte diende te brengen van de gebruikelijke werktijden van de inlener. Voor wat betreft de rol van eiseres heeft verweerder mogen meewegen dat het gebruik van een manning agency weliswaar vereist is door de Filippijnse wet, maar dat gelet op de hierboven beschreven feitelijke invulling van de rol, dit niet in de weg staat aan het oordeel dat eiseres dient te worden beschouwd als formeel werkgever in de zin van de Wml.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, stelt de bestuurlijke boete vast op een bedrag van
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.004,-.
Rechtsmiddel
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder werkgever verstaan de persoon, tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat.
Uit de overeenkomst, waarop een dienstbetrekking berust, heeft de werknemer, die de leeftijd van 23 jaar doch niet die van 65 jaar heeft bereikt, voor de arbeid door hem in dien dienstbetrekking verricht, jegens de werkgever aanspraak op een loon ten minste tot het bedrag, bij of krachtens de volgende artikelen onder de benaming minimumloon vastgesteld.
Indien een werkgever de op hem rustende verplichting, bedoeld in artikel 15 van de wet, niet of onvoldoende nakomt wordt hem per werknemer ten aanzien van wie de overtreding is begaan een bestuurlijke boete opgelegd van € 700,–, met dien verstande dat een bestuurlijke boete uitsluitend wordt opgelegd als de betaalde vakantiebijslag minder bedraagt dan 8% van het minimumloon, bedoeld in artikel 7 van de wet.