ECLI:NL:RBDHA:2018:5243
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Somalische kinderen
Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van twee Somalische kinderen, eiser sub 1 en eiser sub 2, die een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden ingediend. De aanvraag was gedaan door hun biologische moeder, referente, voor het doel van verblijf bij familie- of gezinslid. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat referente niet voldeed aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000, met name omdat zij niet zelfstandig en duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat referente het eenhoofdig gezag over hen had. De rechtbank stelde vast dat eisers, ten tijde van de aanvraag, nog minderjarig waren en dat er geen documenten waren overgelegd waaruit het gezag bleek. De rechtbank volgde de eisers niet in hun stelling dat zij geen toestemming nodig hadden omdat zij inmiddels meerderjarig waren, aangezien de aanvraag op het moment van indienen door hen als minderjarigen was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvragen van eisers terecht had afgewezen, omdat niet was aangetoond dat referente over het gezag beschikte en dat er geen andere ouder was die toestemming had gegeven voor het vertrek naar Nederland. Het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de weigering van de mvv geen inmenging was in hun recht op respect voor het familie- en gezinsleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.