ECLI:NL:RBDHA:2018:5459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf voor Iraakse aanvrager met sociale en economische binding in Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. Eiseres had het visum aangevraagd om de doop van haar kleindochter bij te wonen. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het standpunt dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Irak had, waardoor een tijdige terugkeer naar Irak niet gewaarborgd kon worden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 april 2018 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de minister niet aanwezig was. Eiseres heeft betoogd dat zij wel degelijk over voldoende middelen beschikt en dat haar sociale binding met Irak sterk is, aangezien zij daar haar hele leven heeft gewoond en een pensioen ontvangt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat eiseres niet aan het middelenvereiste voldeed en dat er geen sprake was van vestigingsgevaar. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de garantsteller, de zoon van eiseres, voldoende was om aan te tonen dat eiseres over voldoende middelen beschikte voor haar verblijf in Nederland.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/14156 en 17/14158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1940 en bezit de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft op 4 mei 2017 de Nederlandse vertegenwoordiging te Beiroet (Libanon) verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf bij referent, te weten de zoon van eiseres. Eiseres wil namelijk bij de doop van haar kleindochter in Nederland aanwezig zijn.
2. Verweerder heeft de aanvraag tot een visum kort verblijf afgewezen en zich hierbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres een wezenlijke sociale en economische binding heeft met haar land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer naar Irak redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Dit heeft eveneens tot gevolg dat mogelijk sprake is van vestigingsgevaar. Eiseres heeft daarnaast het doel van haar komst naar Nederland niet voldoende onderbouwd. Ten slotte heeft eiseres niet aangetoond over voldoende middelen voor haar reis en verblijf te beschikken.
3. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiseres wenst haar familie te bezoeken en de doop van haar kleindochter bij te wonen. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van geringe sociale en economische binding met het land van herkomst. Eiseres ontvangt een pensioen in Irak en leeft van dat inkomen. Aldus is sprake van economische binding. Ten aanzien van de sociale binding voert eiseres aan dat zij haar hele leven al in Irak woont en een groot sociaal netwerk heeft. Zij ziet niet in waarom zij permanent in Nederland zou willen verblijven.
Eiseres voert voorts aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat referent heeft aangegeven niet garant te staan voor eiseres. Referent heeft op de vragenlijst aangekruist garant te staan.
Eiseres voert eveneens aan dat traceerbaarheid een rol speelt in het kader van vestigingsgevaar en verwijzen hierbij naar een uitspraak van 19 december 2013 (AWB 13-22922).
Eiseres heeft daarnaast een beroep gedaan op de hoorplicht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2003 (LJN:AI1809).
Juridisch kader
4
.Ingevolge artikel 1 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) is deze verordening van toepassing op onderdanen van derde landen die bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit dienen te zijn van een visum op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt – onverminderd artikel 25, eerste lid, van de Visumcode – een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres zelf niet aan het middelenvereiste voldoet. Wel wordt betwist dat de garantsteller niet garant zou willen staan. De rechtbank stelt vast dat op 22 maart 2017 een formulier bewijs van garantstelling en logiesverstrekking is ondertekend door referent. Op voornoemd formulier is bij de vraag over garantstelling “nee” aangekruist. Eiseres heeft in bezwaar een nieuwe vragenlijst, ingevuld en ondertekend door referent op 19 juli 2017, overgelegd waarop wel verklaard is dat referent garant wil staan. Referent is voorts ter zitting verschenen en heeft desgevraagd toegelicht dat hij het formulier in eerste instantie niet helemaal begrepen had. Nadat hij toelichting had gekregen, heeft hij alsnog een formulier ondertekend om zich garant te stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder te makkelijk aan de ondertekende verklaring van 19 juli 2017 voorbij is gegaan. Dit in samenhang bezien met de toelichting van referent ter zitting maakt dat de rechtbank eiseres volgt in haar standpunt. De beroepsgrond slaagt.
De rechtbank overweegt voorts dat referent ter zitting (nogmaals) heeft verklaard over een eigen inkomen te beschikken, omdat hij ZZP’er is. Hij is magazijnmanager en heeft medewerkers in dienst voor zowel het magazijn als koeriersdiensten. De rechtbank oordeelt dat op basis van de stukken in het dossier omtrent het inkomen van referent alsmede zijn verklaring ter zitting voldoende vast is komen te staan dat referent over voldoende inkomen beschikt om als garantsteller op te treden.
5.1
De rechtbank overweegt voorts als volgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat eiseres in 2012 ook naar Nederland is gereisd met een Schengenvisum en nadien is teruggekeerd naar Irak. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat eiseres na afloop van het visum zal terugkeren naar haar land van herkomst. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres in Irak meerdere kinderen en kleinkinderen heeft wonen en daarnaast een sociaal netwerk in Irak heeft. De rechtbank volgt eiseres daarom in haar standpunt dat voldoende sprake is van sociale binding met het land van herkomst. De beroepsgrond slaagt
5.2
Ten aanzien van het doel van het verblijf overweegt de rechtbank dat referent ter zitting heeft verklaard dat zij de doop van de dochter hebben uitgesteld zolang eiseres daar niet bij aanwezig kan zijn. Ter zitting heeft referent eveneens verklaard dat hij recent nogmaals vader is geworden, en het liefst beide kinderen gezamenlijk in het bijzijn van eiseres wil laten dopen. De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiseres het doel van verblijf onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.3
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiseres de aanvraag voor een visum kort verblijf tegelijkertijd met haar zoon, [zoon] heeft ingediend. Beide aanvragen zijn door verweerder afgewezen. Ter zitting is gebleken dat de zoon inmiddels in het bezit is van een door Frankrijk verstrekt zogenaamd ‘multiple entry’ Schengenvisum met een geldigheidsduur van een jaar gerekend van 10 april 2018.
6. Al het vorenstaande in overweging nemend, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Verweerder heet het bezwaar van eiseres ten onrechte ongegrond verklaard.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart het beroep gegrond;
  • Vernietigt het bestreden besluit;
  • Draagt verweerder op binnen twee weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • Draagt verweerder op het griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben – de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.