ECLI:NL:RBDHA:2018:5895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijfsrecht voor EU-burgers op basis van onvoldoende bewijs van rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een document ‘duurzaam verblijfsrecht burgers van de Unie’. Eiseres, een Bulgaarse nationaliteit, heeft haar aanvraag ingediend op 14 juli 2016, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 12 december 2016. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 14 april 2017 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 14 maart 2018 zijn zowel eiseres als haar gemachtigde niet verschenen, evenmin als de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. Eiseres heeft gesteld dat zij sinds 2001 in Nederland verblijft en dat zij recht heeft op duurzaam verblijfsrecht, maar heeft niet kunnen onderbouwen dat zij gedurende vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1 augustus 2008 ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat zij in detentie heeft gezeten van 11 augustus 2011 tot en met 12 november 2012.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de detentieperiodes niet meetellen voor het rechtmatig verblijf en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voor en na haar detentie voldoende middelen van bestaan had. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat zij al sinds 2001 in Nederland verblijft, verworpen, omdat zij dit niet heeft onderbouwd. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres op 14 juli 2016 ingediende aanvraag tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijfsrecht burgers van de Unie’ afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting van de rechtbank op 14 maart 2018. Eiseres en haar gemachtigde hebben de rechtbank bericht niet te zullen verschijnen. Hierop heeft de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven evenmin te zullen verschijnen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Eiseres is sinds 1 augustus 2008 ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) en zij heeft vanaf 11 augustus 2011 tot en met 12 november 2012 in detentie gezeten.
2. Verweerder heeft de door eiseres ingediende aanvraag afgewezen omdat zij volgens verweerder niet vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Gelet op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), onder meer de arresten van 16 januari 2014 M.G. (C-400/12) en Onuekwere (C-378-12), mogen de in detentie doorgebrachte perioden niet in aanmerking worden genomen voor het verwerven van duurzaam verblijfsrecht. Bovendien mogen perioden voor en na een detentie niet bij elkaar worden opgeteld. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres de door haar gestelde middelen van bestaan vanaf 1 augustus 2008 tot de door eiseres aangevoerde datum van 7 november 2014, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe bij brief van 22 maart 2017, niet heeft onderbouwd. Hiermee heeft zij niet aangetoond dat zij in die periode rechtmatig verblijf had.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij sinds 2001 in Nederland woont en dat zij vanaf 1 augustus 2008 is ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). Gelet hierop stelt eiseres zich op het standpunt dat zij wel (meer dan) vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad vóór haar detentieperiode. Voorts voert eiseres aan dat zij tot 7 november 2014 voldoende middelen van bestaan heeft gehad en tot die tijd geen beroep heeft hoeven te doen op de publieke middelen. Eiseres heeft vóór haar bijstandsuitkering meerdere banen gehad en heeft daarmee reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Zij heeft daarmee het nodige gedaan om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Uit artikel 8.17, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat een vreemdeling duurzaam verblijf heeft indien diegene gedurende vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Van rechtmatig verblijf is vervolgens sprake wanneer de vreemdeling aan één van de voorwaarden zoals genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb voldoet.
4.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij gedurende vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Verweerder heeft zich terecht, onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJEU, op het standpunt gesteld dat de periode voor en na de detentie van eiseres niet bij elkaar opgeteld mogen worden om te komen tot een aaneengesloten verblijf van vijf jaren. De enkele stelling van eiseres dat zij reeds voorafgaand aan haar detentieperiode gedurende (meer dan) vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad, slaagt niet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij al sinds 2001 in Nederland verblijft.
4.3
Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij duurzaam verblijfsrecht in de zin van Richtlijn 2004/38/EG heeft of heeft gehad.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr.E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.