ECLI:NL:RBDHA:2018:6826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
C-09-529696-HA ZA 17-349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Nationale Hypotheek Garantie en borgtocht bij betalingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] en de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (Stichting WEW) over de toepassing van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) en de gevolgen van een betalingsachterstand op de hypothecaire lening van [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] een hypothecaire lening had afgesloten bij de Bank, waarbij Stichting WEW zich borg had gesteld. Na een periode van betalingsachterstand en een executoriale verkoop van de woning, heeft Stichting WEW een verlies van € 56.346,70 geclaimd. [A] heeft verzocht om kwijtschelding van de restschuld, maar Stichting WEW heeft dit geweigerd op basis van de voorwaarden van de borgtocht, die vereisen dat de geldnemer te goeder trouw is en volledige medewerking heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat [A] niet aan deze voorwaarden voldeed, omdat hij niet had aangetoond dat hij te goeder trouw was en onvoldoende had meegewerkt aan de verkoop van de woning. De rechtbank heeft de vorderingen van [A] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de restschuld aan Stichting WEW, alsook in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/529696 / HA ZA 17-349
Vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
tegen
de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS EIGEN WONINGEN,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mrs. A.I.M. van Mierlo en D. Sprecher te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [A] en Stichting WEW genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 maart 2017 met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie van
17 mei 2017 met producties 1 tot en met 41;
  • het tussenvonnis van 21 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 22 december 2017 gehouden comparitie van partijen en de
daarin genoemde stukken, te weten de productie 14 van de zijde van [A] en de
producties 42 tot en met 45 van de zijde van Stichting WEW.
1.2.
Het proces-verbaal van comparitie van 22 december 2017 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Stichting WEW heeft bij brief van 17 januari 2018 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Voormelde brief, met één opmerking, is in het procesdossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Stichting WEW, NHG en standaardovereenkomst van borgtocht

2.1.
Stichting WEW is op 10 november 1993 opgericht met als statutair doel het bevorderen van een duurzaam gunstig klimaat voor het eigenwoningbezit in Nederland en het hiertoe op financiële markten bevorderen van de financierbaarheid van eigen woningen. Zij heeft met het oog hierop de zogenoemde ‘Nationale Hypotheek Garantie’ (hierna: de NHG) in het leven geroepen. Met de NHG wordt beoogd te bevorderen dat particuliere geldnemers, ook bij veranderende economische omstandigheden, op een veilige en verantwoorde wijze een betaalbare lening kunnen krijgen voor de aanschaf van een eigen woning.
2.2.
De NHG houdt, kort gezegd en voor zover relevant voor deze procedure, het volgende in. Stichting WEW sluit met geldverstrekkers (onder wie ook BLG Wonen – een handelsnaam van SNS Bank N.V. – hierna te noemen: de Bank) een standaardovereenkomst van borgtocht. Deze borgtocht strekt tot zekerheid voor de betaling van de vordering die de geldverstrekker op een particuliere geldnemer heeft uit hoofde van een hypothecaire geldlening (met een NHG) voor de aankoop van een woning. Op grond van de op de standaardovereenkomst van borgtocht toepasselijke voorwaarden en normen (zie hierna onder 2.3) is de geldverstrekker bevoegd om bij het sluiten van de overeenkomst van geldlening namens Stichting WEW te beslissen op een aanvraag van de geldnemer voor een NHG en een NHG aan de geldlening te koppelen. Indien vervolgens bij een gedwongen onderhandse of executoriale verkoop van de met een NHG geldlening aangekochte woning een verlies (restanthoofdsom van lening en bepaalde rente en kosten, hierna ook te noemen: restschuld) ontstaat, voldoet Stichting WEW dat verlies aan de geldverstrekker, mits de geldverstrekker de door Stichting WEW gestelde voorwaarden en normen in acht heeft genomen. Stichting WEW als regresnemer is vervolgens onder bepaalde voorwaarden bereid het aan de geldverstrekker betaalde bedrag niet te innen bij de geldnemer. Dit laatste wordt door Stichting WEW de kwijtscheldingsregeling genoemd.
2.3.
Op de standaardovereenkomst van borgtocht die Stichting WEW met de geldverstrekkers sluit, zijn de (periodiek hernieuwde) Algemene Voorwaarden voor Borgtocht en de Normen van Stichting WEW van toepassing. Op de borgtocht die Stichting WEW heeft verstrekt voor de tussen de Bank en [A] gesloten geldlening (zie hierna onder 2.5.) zijn de Algemene Borgtochtvoorwaarden (hierna: de Borgtochtvoorwaarden) en de Normen 2013-3 van toepassing. De hiervoor bedoelde kwijtscheldingsregeling is opgenomen in artikel A3 lid 1 van de Borgtochtvoorwaarden en luidt, voor zover van belang:
“ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR BORGTOCHT 2013-3
ARTIKEL A3
Borgtochtbepaling
1. De geldgever dient in de overeenkomst waarin de lening is vastgelegd clausules van de volgende strekking op te nemen:
a. “Voor de terugbetaling van de lening heeft de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (…), zich borg gesteld. (…)”.
(…)
c “Indien de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, is de stichting in beginsel bereid de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar het oordeel van de stichting is gebleken dat:
1. de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest, en;
2. de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken.
De stichting kan wel tot gehele of gedeeltelijke invordering overgaan als de geldnemer over zodanig inkomen en/of vermogen beschikte dat betaling door de stichting aan de geldgever voorkomen of beperkt had kunnen worden.
(…)”
De leningsovereenkomst tussen de Bank en [A]
2.4.
Op 19 september 2013 heeft [A] de woning gekocht aan de [adres] (hierna: de woning). De koopprijs bedroeg € 149.000,-- kosten koper.
2.5.
Ter financiering van de woning heeft [A] een hypothecaire geldlening bij de Bank afgesloten ter hoogte van € 170.526,-- (hierna: de leningsovereenkomst). Van dit bedrag is € 12.000,-- gereserveerd als bouwdepot.
2.6.
In de aan de geldlening vooraf gegane offerte van de Bank van 27 september 2013 wordt verwezen naar de op de lening van toepassing zijnde NHG. In de overeenkomst van geldlening van 14 november 2013 is de kwijtscheldingsregeling opgenomen.
2.7.
De woning is op 14 november 2013 aan [A] geleverd.
Gebeurtenissen na het aangaan van de leningsovereenkomst
2.8.
Stichting WEW heeft per e-mail van 21 april 2015 van de Bank een Gedragslijn Intensief Beheer (hierna: GIB)-Dossierrapport ontvangen, opgemaakt op 20 april 2015. De verplichting tot het opmaken van dit rapport volgt uit de toepasselijke Borgtochtvoorwaarden en de Normen 2013-3. Uit het GIB-rapport blijkt dat [A] sinds 1 januari 2014 een achterstand heeft doen ontstaan van ruim 13 maandelijkse hypotheektermijnen. Ook blijkt hieruit dat de Bank de geldlening heeft opgeëist en is onder ‘Eventuele bijzonderheden’ het volgende vermeld:
“Loonbeslag ingezet per 10-07-2014. Zoon had bedrijf deels overgenomen van vader. Bedrijf vorig jaar failliet door faillissement moeder (getrouwd in gemeenschap van goederen). Taxatie-opdracht uitgezet om volmacht te krijgen.”
2.9.
Op 11 juni 2015 is de woning op verzoek van de Bank getaxeerd. In het daarvan opgemaakte taxatierapport van 15 juni 2015 staat onder K onder meer het volgende:
“(…) Na een langere periode met diverse pogingen is contact met eigenaar tot stand gekomen en een afspraak gemaakt voor interne opname op 11-06-2015. Deze afspraak is kort ervoor door de moeder van eigenaar geannuleerd en dient met tenminste twee weken te worden verplaatst. Opdrachtgever wenst niet langer op een interne opname te wachten en heeft opdracht gegeven tot een geveltaxatie.
Werkzaamheden die de taxateur heeft verricht om het object alsnog te inspecteren:
22-4-15: gebeld, geen gehoor, geen voicemail; eerste brief gestuurd.
1-5-15: tweede brief gestuurd.
7-5-2015: gebeld, geen gehoor, contact gezocht met opdrachtgever en ander gsm nummer kunnen achterhalen, voicemail ingesproken.
19-5-15: gebeld, geen gehoor, voicemail ingesproken, derde brief gestuurd.
2-6-15: geen reactie ontvangen, contact met opdrachtgever, zij gaan klant benaderen, aansluitend wel contact en afspraak ingepland op 11-6-15.
11-6-15: afspraak wordt door de moeder van eigenaar afgebeld (…)”
2.10.
Op 17 juli 2015 stuurt de Bank wederom een GIB-Dossierrapport aan Stichting WEW. In dit rapport staat dat de Bank op 2 juni 2015 voor het laatst contact heeft gehad met [A] . Voorts is de betalingsachterstand opgelopen tot 16 termijnen en is onder ‘Eventuele bijzonderheden’ het volgende opgenomen:
“Klant heeft frauduleus gehandeld bij aanvraag van de hypotheek”.
2.11.
Eveneens op 17 juli 2015 vraagt de Bank toestemming aan Stichting WEW om de woning te verkopen door middel van executieverkoop, omdat [A] geen medewerking verleent. Als motivatie vermeldt de Bank:
“Bank wil op basis van frauduleus handelen bij aanvraag van de hypotheek de relatie met de klant beëindigen en de openbare verkoop opstarten.”
2.12.
De Bank bericht Stichting WEW op 28 juli 2015 dat zij het taxatierapport wenst te ontvangen en dat zij het beleid van de Bank bij geconstateerde fraude volgt, mits aantoonbaar en in redelijke verhouding tot de feiten.
Bij e-mailbericht van 31 juli 2015 laat de Bank Stichting WEW weten dat zij in verband met privacyredenen geen verdere informatie kan verstrekken ten aanzien van de fraude.
2.13.
Op 10 augustus 2015 geeft Stichting WEW haar akkoord voor het opstarten van de veiling. De Bank meldt Stichting WEW bij e-mailbericht van 17 oktober 2015 dat de woning zal worden geveild op 21 januari 2016.
2.14.
[A] heeft de Bank op 11 januari 2016 in kort geding gedagvaard om de aangezegde veiling te voorkomen. De rechtbank Limburg heeft de daartoe door [A] ingestelde vorderingen bij vonnis van 18 januari 2016 afgewezen.
2.15.
De woning is verkocht voor een bedrag van € 119.000,--. Op 26 februari 2016 ontvangt Stichting WEW van de Bank de verliesdeclaratie ten bedrage van € 56.346,70. Uit deze verliesdeclaratie blijkt dat [A] vanaf 1 december 2013 een betalingsachterstand van 18,7 maanden had laten ontstaan.
2.16.
Bij brief van 3 maart 2016 bericht Stichting WEW aan [A] dat hij niet voor kwijtschelding van de restschuld in aanmerking komt, omdat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de kwijtscheldingsregeling:

1.
Is sprake vante goedertrouw ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening? Dit is wel het geval als sprake is van relatiebeëindiging, arbeidsongeschiktheid en/of niet verwijtbare werkloosheid, waardoor de lening niet meer kon worden betaald.
Het WEW stelt vast dat niet aannemelijk is gemaakt dat een van genoemde aspecten de oorzaak is van het niet kunnen betalen van de lening. U heeft niet voldaan aan het criterium te goeder trouw.
2. Isvolledige medewerkingverleend aan het vermijden of beperken van het verlies? Hiervan is sprake indien de woning onderhands is verkocht en volledige medewerking is verleend ter beperking van het verlies.
Vast staat dat de woning executoriaal is verkocht. Het is algemeen bekend dat een woning in dat geval minder opbrengt dan bij een onderhandse verkoop. Het WEW stelt zich op het standpunt dat daarom niet is voldaan aan ons criterium volledige medewerking. (…)”
2.17.
Bij brief van 11 maart 2016 honoreert Stichting WEW de verliesdeclaratie tot een bedrag van € 50.307,09. Stichting WEW heeft niet de volledige verliesdeclaratie vergoed (zie onder 2.15.), nu op grond van de Gedragslijn Intensief Beheer maximaal 12 maanden betalingsachterstand declarabel zijn bij Stichting WEW. Uiteindelijk heeft Stichting WEW een bedrag van € 53.966,70 aan de Bank voldaan.
2.18.
Stichting WEW heeft [A] bij e-mailbericht van 24 mei 2016 bericht dat hij de restschuld ineens kan betalen of contact kan opnemen met Novalink B.V. (hierna: Novalink) voor het treffen van een betalingsregeling. Novalink heeft [A] diverse aanmaningen verstuurd in de periode juni – augustus 2016.
2.19.
Novalink heeft de vordering uiteindelijk uit handen gegeven aan [X] . Per e-mailbericht van 19 september 2016 neemt [X] contact op met [A] . [A] , althans zijn advocaat, reageert per e-mailbericht van 30 september 2016:
“(…) Cliënt kan zich namelijk niet verenigen met het feit dat het Waarborgfonds thans het bedrag dat het Waarborgfonds namens hem aan de SNS Bank heeft uitgekeerd bij hem terugvordert. Cliënt heeft namelijk enkel en alleen omdat hij de hypotheek niet meer kon betalen, zijn woning openbaar moeten laten verkopen (…)
Ik ga er thans van uit dat het Waarborgfonds de hoofdsom bij cliënt terugvordert, omdat hij bij de aanvraag van de hypotheek kennelijk gefraudeerd zou hebben. Dit is echter pertinent onwaar. De werkgeversverklaringen in deze kwestie zijn beide afgegeven in oktober 2013 namens de eenmanszaak. Op dat moment en tot en met oktober 2013 was cliënt feitelijk in dienst bij deze eenmanszaak. (…)
Op advies van de advocaat van zijn ouders heeft cliënt eerder op zijn naam [BV I] B.V. opgericht, echter een slapende vennootschap waarin nog geen werkzaamheden waren verricht. De bedoeling was om met die vennootschap in de toekomst de werkzaamheden van de eenmanszaak over te nemen. Op het moment dat deze werkgeversverklaringen werden afgegeven, waren er echter nog steeds geen gesprekken dienaangaande en werden alle werkzaamheden verricht vanuit […] . (…)
Indien de ouders van cliënt wisten dat deze werkgeversverklaringen kennelijk niet op waarheid berustten maar hem dat niet hebben verteld, dan betekent dit dat cliënt te goeder trouw was op het moment dat hij de hypotheekaanvraag aanging.
En dat maakt dat het Waarborgfonds behoort uit te keren (…)”
2.20.
Bij brief van 28 oktober 2016 maakt [A] – onder verwijzing naar het onder 2.19 deels weergegeven e-mailbericht – bezwaar tegen het besluit van Stichting WEW dat hij niet voor kwijtschelding van de restschuld in aanmerking komt.
2.21.
Stichting WEW bericht [A] bij brief van 23 november 2016 dat zij haar oordeel handhaaft en dat [A] niet voor kwijtschelding van het ontstane verlies in aanmerking komt:
“(…)Beoordeling criterium te goeder trouw(…)
De reden dat u niet heeft voldaan aan het criterium te goeder heeft niet te maken met fraude. In de door u overgelegde verklaring geeft u aan dat u de lening niet meer kon betalen. U heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de reden was van de betalingsonmacht.
Ook indien u een en ander met bewijsstukken zou kunnen aantonen en het criterium te goeder trouw daardoor vastgesteld kan worden, dient aan beide criteria te worden voldaan om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.
Beoordeling criterium volledige medewerking(…)
In uw situatie heeft executoriale verkoop (veiling) van uw woning plaatsgevonden. Het is algemeen bekend dat executoriale verkoop tot een lagere opbrengst leidt dan onderhandse verkoop. Het WEW stelt daarom als voorwaarde voor het voldoen aan het criterium volledige medewerking dat sprake moet zijn geweest van een onderhandse verkoop.
Door de oplopende achterstanden en het uitblijven van een constructieve oplossing van uw kant, is akkoord gegeven voor het opstarten van een veiling. De rechtbank heeft geoordeeld dat SNS Bank de lening rechtsgeldig heeft opgeëist, omdat u had nagelaten de vorderingen van de SNS Bank te voldoen. (…)”
Bij de beoordeling van uw situatie is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het beleid rechtvaardigen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht zal verklaren dat [A] heeft voldaan aan alle voorwaarden voortvloeiend uit de borgtochtovereenkomst. Daarnaast vordert [A] Stichting WEW te verbieden tot invordering van de restschuld bij [A] over te gaan, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte daarvan waarop Stichting WEW hiermee in gebreke blijft, alsmede veroordeling van Stichting WEW in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
Aan deze vordering legt [A] ten grondslag dat Stichting WEW tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de borgtochtovereenkomst, door de restschuld van [A] , ontstaan bij de verkoop van zijn woning, niet kwijt te schelden. Stichting WEW had dit wel moeten doen, nu [A] aan de kwijtscheldingsvoorwaarden voldoet, aldus [A] .
3.3.
Stichting WEW voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
in reconventie
3.5.
Stichting WEW vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] zal veroordelen tot betaling van € 53.966,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de datum van de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie. Daarnaast vordert Stichting WEW veroordeling van [A] in de (na)kosten van dit geding.
3.6.
Aan haar vordering legt Stichting WEW ten grondslag dat zij zich voor [A] borg heeft gesteld jegens de Bank, dat uit hoofde van deze borgstelling een bedrag is voldaan aan de Bank en dat zij voor dit bedrag een regresrecht heeft op [A] (artikel 7:866 BW).
3.7.
[A] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Stichting WEW en de Bank hebben een overeenkomst van borgtocht ex artikel 7:850 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten, waarbij Stichting WEW zich tegenover de Bank borg heeft gesteld voor een eventuele restschuld uit de tussen [A] en de Bank overeengekomen geldlening.
Vast staat dat een restschuld is ontstaan en dat Stichting WEW het betreffende bedrag (€ 53.966,70) krachtens de borgtocht aan de Bank heeft betaald. Dit betekent dat Stichting WEW het volledige bedrag in beginsel krachtens een zelfstandig regresrecht op [A] kan verhalen (artikel 7:866 lid 1 BW). Artikel 7:866 lid 4 BW bepaalt dat uit de onderlinge rechtsverhouding tussen de borg (Stichting WEW) en de schuldenaar ( [A] ), die volgens de artikelen 7:865 en 6:2 BW ook wordt beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid, iets anders kan voortvloeien.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [A] in aanmerking komt voor kwijtschelding van de restschuld uit de overeenkomst van geldlening met de Bank.
4.3.
In artikel A3 lid 1 sub c van de Borgtochtvoorwaarden heeft Stichting WEW opgenomen onder welke voorwaarden zij bereid is de restschuld niet in regres bij de geldnemer in te vorderen; de geldnemer dient te goeder trouw te zijn en volledige medewerking te hebben verleend. Vast staat dat deze kwijtscheldingsvoorwaarden aan [A] kenbaar zijn gemaakt doordat de Bank, conform het bepaalde in artikel A3 lid 1 aanhef van de Borgtochtvoorwaarden, een gelijkluidende versie van deze voorwaarden heeft opgenomen in de overeenkomst van geldlening die [A] met de Bank heeft gesloten. Uit de bewoordingen van voormeld artikel kan worden afgeleid dat het ter beoordeling van Stichting WEW is of aan de kwijtscheldingsvoorwaarden wordt voldaan (“naar het oordeel van de stichting”). De rechtbank dient te beoordelen of Stichting WEW in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat kwijtschelding in het geval van [A] achterwege dient te blijven, waarbij hetgeen [A] in redelijkheid heeft mogen verwachten met betrekking tot de kwijtscheldingsregeling meeweegt.
4.4.
Nu de stellingen van [A] in wezen zijn gegrond op artikel 7:866 lid 4 BW, namelijk dat op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van het uitgangspunt dat de borg een vol regresrecht toekomt, rust de stelplicht en bewijslast op [A] . [A] stelt zich kort gezegd op het standpunt dat hij in loondienst was bij de eenmanszaak van zijn vader, [BV I] , en dat hij – wegens geldproblemen van zijn ouders – geen loon meer betaald kreeg vanaf november 2013. Deze geldproblemen zijn mede ontstaan nadat de ondernemingen van de moeder van [A] op 8 oktober 2013 failliet zijn gegaan. [A] stelt dat hem van deze omstandigheden geen verwijt kan worden gemaakt en dat hij dus te goeder trouw is geweest. Daarnaast is voldaan aan het criterium volledige medewerking. [A] heeft immers geprobeerd de executieveiling tegen te houden en tot een oplossing te komen. De Bank heeft er echter voor gekozen de veiling door te zetten, aldus [A] .
Stichting WEW betwist dat [A] te goeder trouw is; hij heeft niet aangetoond dat sprake is van niet-verwijtbare werkloosheid. Daarnaast betwist Stichting WEW dat aan het criterium van volledige medewerking is voldaan. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
Conform de vaste gedragslijn van Stichting WEW – die door [A] op zichzelf niet ter discussie is gesteld – is een geldlener te goeder trouw indien hij de geldlening niet meer kan betalen als gevolg van relatiebeëindiging, niet-verwijtbare werkloosheid en/of arbeidsongeschiktheid, en hierdoor verkoop van de woning onvermijdelijk was. Daarnaast kunnen er nog bijzondere omstandigheden zijn die maken dat een geldnemer aan het criterium ‘te goeder trouw’ voldoet. Van volledige medewerking is sprake indien de geldnemer zich volledig heeft ingespannen voor het zo goed mogelijk terugbetalen van de lening. Bij de beoordeling hiervan worden alle feiten en omstandigheden meegewogen in de periode vanaf het afsluiten van de lening en dus niet enkel de gedragingen vanaf het moment dat het duidelijk is dat waarschijnlijk een restschuld zal ontstaan.
4.6.
Op de door [A] bij dagvaarding overgelegde salarisspecificaties staat dat hij in de maanden januari tot en met oktober 2013 salaris heeft ontvangen van [BV I] . Voorts is een jaaropgave over het jaar 2014 overgelegd van [BV II] , welke vennootschap volgens [A] uiteindelijk de activiteiten van [BV I] zou overnemen (zie onder 2.19.). In deze jaaropgave staat een heffingsloon van [A] van € 8.613,-- vermeld.
Naar de rechtbank begrijpt wil [A] door overlegging van deze stukken onderbouwen dat aan hem niet kan worden verweten dat hij de hypothecaire lening niet meer kon betalen, althans dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Deze stukken zijn echter onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. [A] heeft bijvoorbeeld niet inzichtelijk gemaakt of en op welke wijze zijn arbeidsovereenkomst is beëindigd, of hij contact heeft gehad met het UWV en of hij andere inkomsten heeft gehad. Het had op zijn weg gelegen om hier meer informatie over te verschaffen. Ook is gesteld noch gebleken op welke wijze [A] – in het geval hij daadwerkelijk geen inkomsten genoot in de periode waarin de betalingsachterstand is ontstaan – heeft geprobeerd om inkomsten te verwerven en zo dit niet is gelukt, waarom dit niet aan hem te verwijten valt.
4.7.
[A] heeft in dit verband enkel gesteld dat het hele gezin ‘in de kreukels lag’ en dat hij zeker een half jaar thuis heeft gezeten omdat hij niet wist hoe hij uit de problemen moest komen. Deze betreurenswaardige omstandigheid kan echter niet tot een voor [A] gunstig oordeel leiden en dient voor zijn rekening en risico te komen.
Daarbij is relevant dat, naar ook [A] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, de NHG als vangnet is bedoeld en dat het niet de bedoeling is dat Stichting WEW in de onderlinge verhouding met de geldnemer verliezen draagt die de geldnemer had kunnen voorkomen of had kunnen beperken. Stichting WEW heeft daarover nog gesteld dat zij in het kader van de NHG voor een groot aantal geldleningen (met een omvangrijke totale waarde) borg moet staan en een te lichtvaardig kwijtscheldingsbeleid verstrekkende gevolgen kan hebben voor de financiële middelen van Stichting WEW en, in het verlengde daarvan, de betaalbaarheid van de NHG (ook voor de consument).
4.8.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Stichting WEW in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat [A] niet aan het criterium ‘te goeder trouw’ voldoet. Of er al dan niet fraude is gepleegd behoeft dan ook geen bespreking. Daarbij weegt mee dat Stichting WEW haar oordeel niet heeft gebaseerd op de - door [A] uitdrukkelijk betwiste - fraude.
4.9.
Van ‘volledige medewerking’ is sprake indien de geldnemer zich heeft ingespannen voor het zo goed mogelijk terugbetalen van de lening. Stichting WEW stelt hierbij als voorwaarde dat de woning zo mogelijk onderhands moet worden verkocht (zie onder 2.21), nu dit tot een hogere verkoopopbrengst leidt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigde voorwaarde.
Vast staat, dat de woning van [A] executoriaal is verkocht, zodat aan dit criterium niet wordt voldaan. Daarnaast blijkt uit het verslag van de taxateur van de Bank (zie onder 2.9.) dat [A] niet, althans onvoldoende, heeft meegewerkt aan een bezichtiging van de woning. Gevolg hiervan was onder meer dat de Bank genoodzaakt was het huurbeding in te roepen, alvorens de Bank kon overgaan tot verkoop van de woning. Ook na de (gevel)taxatie heeft [A] geen medewerking verleend aan de verkoop van de woning, zodat het traject van executoriale verkoop is opgestart. Daarnaast heeft [A] weliswaar op de dag van de door hem aanhangig gemaakte kort geding procedure (zie onder 2.14.) een bedrag van € 5.000,-- voldaan, echter bestond er nog steeds een aanzienlijke betalingsachterstand. Bovendien heeft [A] niet weersproken dat hij zowel in de periode voorafgaand aan de taxatie van de woning, als ten tijde van het daarna door de Bank en Stichting WEW ingezette traject van de executoriale veiling niet, dan wel nauwelijks bereikbaar was voor Stichting WEW. Het voorgaande leidt ertoe dat ook aan het criterium ‘volledige medewerking’ niet is voldaan.
4.10.
Voor het overige heeft [A] geen feiten of (bijzondere) omstandigheden gesteld, die ertoe leiden dat Stichting WEW tot kwijtschelding van de restschuld over dient te gaan. Stichting WEW heeft zich dan ook rechtens op het standpunt kunnen stellen dat [A] niet in aanmerking komt voor kwijtschelding. Dat betekent dat Stichting WEW, in overeenstemming met het uitgangspunt van artikel 7:866 lid 1 BW, de restschuld in regres op [A] kan verhalen. Dit betekent dat de vorderingen van [A] worden afgewezen.
4.11.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd. De kosten aan de zijde van Stichting WEW worden begroot op:
- griffierecht € 618,--
- salaris advocaat €
904,--(2 punten × tarief II)
Totaal € 1.522,--
4.12.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
in reconventie
4.13.
Hetgeen in conventie is overwogen leidt ertoe dat de vordering in reconventie, waartegen [A] voor het overige geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de conclusie van antwoord, namelijk 17 mei 2017.
4.14.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting WEW worden begroot op: € 894,-- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.
4.15.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting WEW tot op heden begroot op € 1.522,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [A] om aan Stichting WEW te betalen een bedrag van € 53.966,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting WEW tot op heden begroot op € 894,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.2.,5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1964