ECLI:NL:RBDHA:2018:6967
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering in kort geding tot ontruiming van een woning wegens dringend eigen gebruik
In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van een woning. De vordering was gebaseerd op het argument dat [eiser] de woning dringend nodig had voor eigen gebruik. De huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] was opgezegd per 1 juli 2018, maar [gedaagde] had geen schriftelijke toestemming gegeven voor de beëindiging van de huur. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser] stelde dat hij de woning nodig had omdat zijn relatie was geëindigd en hij tijdelijk bij een vriend verbleef. Hij voerde aan dat [gedaagde] zich niet als een goede huurder gedroeg, onder andere door regelmatig te laat te betalen en onvoldoende zorg te dragen voor het onderhoud van de woning.
[gedaagde] voerde verweer en stelde dat hij de woning nodig had voor zijn werk en dat hij nog op zoek was naar een andere woning. Hij vond het ongepast dat hij direct in rechte was betrokken zonder dat er eerst geprobeerd was om in der minne tot een oplossing te komen. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had, maar dat er niet voldoende bijzondere omstandigheden waren om de vordering in kort geding toe te wijzen. De rechter concludeerde dat het niet zeer waarschijnlijk was dat een bodemrechter de opzegging van de huurovereenkomst zou bevestigen, en dat de ontruiming op die gronden niet voor toewijzing vatbaar was. Uiteindelijk werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.