ECLI:NL:RBDHA:2018:756
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep tegen schorsing rijbewijs en onderzoek geschiktheid motorrijtuigbestuur
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de geldigheid van het rijbewijs van eiser door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was geschorst. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.P. Stipdonk, had beroep ingesteld tegen het besluit van het CBR, dat op 18 april 2017 het bezwaar van eiser ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
De rechtbank overweegt dat er een vermoeden bestond dat eiser niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte, gebaseerd op meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Eiser had in het verleden driemaal proces-verbaal gekregen voor overtredingen, waaronder een aanhouding waarbij een hoog ademalcoholgehalte was vastgesteld. Na het indienen van het beroepschrift had het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, een besluit dat in rechte vaststond omdat eiser hiertegen geen bezwaar had gemaakt.
De rechtbank concludeert dat, zelfs als het beroep gegrond zou worden verklaard, eiser niet in een gunstigere positie zou komen te verkeren, aangezien de ongeldigheid van zijn rijbewijs niet ongedaan gemaakt kon worden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser geen schade had geleden door het bestreden besluit, wat bijdroeg aan de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.