1.3Op grond van artikel 9 van de Richtlijn – voor zover van belang – wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder “gewone verblijfplaats” verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.
2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij – ondanks het feit dat zij zich in 2013 heeft laten uitschrijven omdat zij destijds van plan was naar het buitenland te verhuizen, hetgeen zij echter niet heeft gedaan - fulltime werkt in [plaats], in Nederland verblijft en haar correspondentieadres heeft op het adres van haar ouders in Nederland, doch zich op laatstgenoemd adres om persoonlijke redenen niet kan inschrijven in de Brp. Voorts heeft zij een aantal stukken overgelegd waaruit volgens haar valt af te leiden dat zij – ondanks haar uitschrijving - woonachtig is (en was) in Nederland. Zo heeft zij bankafschriften overgelegd over een periode van 6 maanden.
3 De rechtbank overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat eiseres niet (meer) staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp).
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 10 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5201) heeft de wetgever beoogd in artikel 32 van het Reglement uitvoering te geven aan de in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Richtlijn gegeven basiseis dat de lidstaten hun nationale rijbewijzen slechts afgeven aan personen die in de lidstaat van afgifte hun gewone verblijfplaats hebben. Gelet op de bewoording van artikel 32 van het Reglement, die vrijwel identiek is aan die van artikel 7, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 9, eerste alinea, van de Richtlijn, moet het bepaalde uit de Richtlijn worden geacht op correcte wijze te zijn geïmplementeerd in het Reglement. Het begrip 'woonachtig zijn' wordt blijkens de toelichting bij het Reglement gebezigd in de zin van ‘feitelijk woonachtig’ zijn, aldus de Afdeling. De rechtbank is van oordeel dat omdat eiseres als niet-ingezetene staat geregistreerd in de Brp, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat zij niet woonachtig is in Nederland.
Als eis geldt immers dat de aanvrager zijn gewone verblijfplaats moet hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, waaronder dient te worden verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen, feitelijk woonachtig is.
Eiseres heeft door overlegging van diverse stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dergelijke persoonlijke en beroepsmatige bindingen en daarmee bewijzen geleverd dat zij feitelijk in Nederland woonachtig is. Haar uitschrijving in de Brp doet daar niet aan af, aangezien inschrijving geen dwingend vereiste is volgens de Richtlijn en het Reglement.
Het besluit bevat derhalve een motiveringsgebrek en komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
4 Het beroep is gegrond.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerster op het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.