ECLI:NL:RBDHA:2018:7665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
C/09/554213 / KG RK 18-801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die gedagvaard was door de officier van justitie, had op 31 mei 2018 de rechters gewraakt tijdens de behandeling van zijn strafzaak. De wrakingskamer ontving voor de zitting verschillende documenten, waaronder een zittingsverslag en brieven van verzoeker en de rechters. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2018 was verzoeker aanwezig, maar de rechters waren afwezig.

Verzoeker stelde dat de rechters de schijn van partijdigheid hadden gewekt door hun verzoek om direct uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie af te wijzen. De rechters betwistten deze claim en stelden dat hun beslissing gemotiveerd was. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters onpartijdig waren en dat hun beslissing een procedurele beslissing betrof, die niet kon leiden tot een toewijzing van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter in beginsel als onpartijdig wordt beschouwd, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die het tegendeel bewijzen.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen bewijs was van partijdigheid van de rechters en dat het wrakingsverzoek afgewezen moest worden. De behandeling van de strafzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek. De beslissing werd uitgesproken door de wrakingskamer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer : 2018/36
Zaaknummer : 554213 / KG RK 18-801
Parketnummer : 09/818651-17
Datum beslissing : 13 juni 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking op basis van artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna genoemd: ‘verzoeker’,
gedaan tegen,
mr. M.H. Erich, mr. E.C.M. Bouman en mr. W.G. de Boer
rechters in de rechtbank Den Haag,
hierna genoemd: ‘de rechters’.
Belanghebbende in deze zaak is:
mr. A.J. Algera, officier van justitie.

1.Inleiding

Verzoeker is door de officier van justitie gedagvaard voor de meervoudige strafkamer. Op 31 mei 2018 behandelden de rechters de strafzaak tegen verzoeker op zitting. Tijdens de behandeling van de zaak zijn de rechters door verzoeker gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

De wrakingskamer beschikte voor de zitting over de volgende informatie:
  • een zittingsverslag van 31 mei 2018;
  • een brief van verzoeker van 1 juni 2018;
  • een schriftelijk standpunt van de rechters van 3 juni 2018.
Op 11 juni 2018 behandelde de wrakingskamer het wrakingsverzoek op zitting. Verzoeker is verschenen en gehoord. De rechters zijn niet verschenen, zoals zij al in hun brief lieten weten.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft de rechters tijdens de behandeling van zijn strafzaak gevraagd direct uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechters hebben dat verzoek afgewezen. Daarmee hebben zij de schijn van partijdigheid gewekt.

4.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben in hun brief naar voren gebracht dat zij het verzoek om direct uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gemotiveerd hebben afgewezen. Uit die beslissing kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat de rechters partijdig waren of die indruk hebben gewekt.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is het met de rechters eens.

6.De beoordeling

De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechters partijdig waren of dat zij die indruk hebben gewekt. Uitgangspunt daarbij is dat ervan mag worden uitgegaan dat een rechter onpartijdig is. Dat kan anders zijn als een uitzonderlijke omstandigheid zich voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter partijdig is of dat hij die indruk heeft gewekt. Die indruk moet berusten op feiten en mag niet zijn beïnvloed door eigen gevoel of vooroordelen. Daarnaast kan sprake zijn van de uiterlijke schijn van partijdigheid. De wrakingskamer overweegt in dat kader het volgende.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat de rechters hebben beslist niet al tijdens de behandeling van de strafzaak, maar eerst bij de einduitspraak een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing een zogenoemde procedurele beslissing is. Dat wil zeggen, een beslissing die niet gaat over de inhoud van de zaak, maar over de procedure die de rechtbank volgt bij de behandeling van de zaak. Een dergelijke beslissing kan niet leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek. Hierop is één uitzondering mogelijk. Het kan namelijk zo zijn dat een beslissing van een rechter zó onbegrijpelijk is dat het niet anders kan zijn dan dat de rechter partijdig is. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake. Sterker nog, het is in strafzaken heel gewoon dat de rechtbank pas bij einduitspraak een beslissing neemt over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Alles overwegende is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken dat de rechters partijdig waren of dat zij die indruk bij verzoeker hebben gewekt. Dat betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond toen het wrakingsverzoek werd gedaan;
beveelt dat (een kopie van) deze beslissing zo snel mogelijk wordt gestuurd naar
  • de verzoeker;
  • de officier van justitie mr. A.J. Algera;
  • de rechters, mrs. Erich, Bouman en De Boer.
Aldus op de zitting van deze rechtbank uitgesproken op 13 juni 2018 door:
mrs. O. van der Burg, G.P. Verbeek en A.F. Frenkel,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier.