In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die gedagvaard was door de officier van justitie, had op 31 mei 2018 de rechters gewraakt tijdens de behandeling van zijn strafzaak. De wrakingskamer ontving voor de zitting verschillende documenten, waaronder een zittingsverslag en brieven van verzoeker en de rechters. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2018 was verzoeker aanwezig, maar de rechters waren afwezig.
Verzoeker stelde dat de rechters de schijn van partijdigheid hadden gewekt door hun verzoek om direct uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie af te wijzen. De rechters betwistten deze claim en stelden dat hun beslissing gemotiveerd was. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters onpartijdig waren en dat hun beslissing een procedurele beslissing betrof, die niet kon leiden tot een toewijzing van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter in beginsel als onpartijdig wordt beschouwd, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die het tegendeel bewijzen.
Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen bewijs was van partijdigheid van de rechters en dat het wrakingsverzoek afgewezen moest worden. De behandeling van de strafzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek. De beslissing werd uitgesproken door de wrakingskamer in aanwezigheid van de griffier.