ECLI:NL:RBDHA:2018:775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op basis van medische omstandigheden

Op 26 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Burundese vrouw die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. Eiseres, die sinds 26 oktober 2016 in Nederland verblijft, heeft haar aanvraag ingediend op basis van medische omstandigheden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de aanvraag niet was ingegeven door asielrechtelijke motieven, maar louter door medische problemen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 25 januari 2018 heeft eiseres verklaard dat zij lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder HIV, en dat zij vreest voor haar gezondheid bij terugkeer naar Burundi. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat medische omstandigheden niet automatisch leiden tot een verblijfsvergunning asiel.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde medische zorg in Burundi niet beschikbaar is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en eiseres kan binnen een week hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: Mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

Eiseres heeft gesteld dat zij is geboren op [geboortedatum] 1959 en dat zij de Burundese nationaliteit bezit.
Zij verblijft sedert 26 oktober 2016 als vreemdeling in Nederland.
Op 12 november 2016 heeft zij een aanvraag ingediend verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 5 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en h, van de Vw en eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.
Bij schrijven van 16 januari 2018 heeft eiseres tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL18.356).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.356, plaatsgevonden op 25 januari 2018. . Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. Nsabimbona, tolk Kirundi.

Overwegingen

1. Eiseres is Nederland binnengekomen met een Schengenvisum voor kort verblijf, met als doel ‘familiebezoek’, geldig van 26 oktober 2016 tot 30 november 2016. Eiseres was uitgenodigd door haar in Nederland woonachtige zoon. Zij is 26 oktober 2016 in Nederland gearriveerd en heeft bij haar zoon verbleven tot zij op 12 november 2016 onderhavige aanvraag heeft ingediend.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Nationaliteit, identiteit en herkomst;
  • Medische omstandigheden
Beide elementen worden door verweerder geloofwaardig geacht.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres louter medische problemen ten grondslag heeft gelegd aan haar asielaanvraag. Haar aanvraag is niet ingegeven door asielrechtelijke motieven. Ter zitting is dit door eiseres ook bevestigd.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder dan ook terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
5. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:1733) kan het betoog dat iemand bij terugkeer naar het land van herkomst wegens de medische toestand een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, niet worden beoordeeld en getoetst in het kader van de vraag of hij of zij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Een dergelijk betoog kan in een asielprocedure alleen worden getoetst en beoordeeld in het geval dat er een ambtshalve beoordeling dient te worden verricht van reguliere verleningsgronden dan wel of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw moet worden verleend.
6. Het BMA heeft op verzoek van verweerder advies uitgebracht.
Uit het BMA-advies van 13 november 2017 komt naar voren dat eiseres sinds 2006 is besmet met het HIV-virus, vorig jaar een herseninfarct (of hersenbloeding) heeft gehad en lijdt aan boezemfibrilleren en een verhoogde bloeddruk. Bij het uitblijven van een behandeling kan met betrekking tot de HIV en de bloeddruk op enige termijn een medische noodsituatie ontstaan. Eiseres kan reizen, indien wordt voldaan aan enige medische reisvoorwaarden. Volgens het advies is in het land van herkomst behandeling aanwezig.
Met hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde medicatie voor haar in het land van herkomst niet beschikbaar of toegankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van haar behandelaar van 28 november 2017 geen nadere onderbouwing biedt voor het standpunt dat eiseres geen toegang tot de benodigde medicatie zou hebben. Ook de stelling dat de medicatie toevoer onderbroken wordt heeft eiseres niet nader onderbouwd anders dan haar verwijzing naar haar eigen ervaring. Verweerder heeft dit en de algemene verwijzing naar een website, terecht onvoldoende geacht.
Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat geen uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw verleend hoeft te worden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)