In deze tussenbeslissing van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 juni 2018, wordt de kwestie van de niet tijdige betaling van het griffierecht door eiser behandeld. Eiser had op 6 maart 2018 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, maar had het griffierecht van € 170,00 niet tijdig voldaan. De rechtbank constateert dat de griffier op 14 maart 2018 een verzoek tot betaling had gestuurd, maar dat deze betalingsherinnering op 12 april 2018 als onbestelbaar was geretourneerd. De rechtbank heeft op 4 juni 2018 een brief gestuurd waarin werd medegedeeld dat het griffierecht niet was voldaan en dat de beroepen niet inhoudelijk behandeld zouden worden op de zitting van 8 juni 2018. Echter, eiser heeft het griffierecht voorafgaand aan de zitting alsnog voldaan.
De rechtbank overweegt dat de griffier had moeten onderzoeken of het op de brief vermelde adres overeenkwam met het adres van eiser in de basisregistratie. Dit is niet gebeurd, waardoor eiser niet tijdig op de hoogte was van de betalingsverplichting. De rechtbank concludeert dat de te late betaling van het griffierecht verschoonbaar is, en verklaart het beroep van eiser ontvankelijk. De beslissing houdt in dat het onderzoek wordt heropend en dat de behandeling op een nader te bepalen zittingsdatum zal worden voortgezet. Tegen deze tussenbeslissing staat geen zelfstandig rechtsmiddel open.