ECLI:NL:RBDHA:2018:798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
NL17.14910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van niet-geloofwaardige vrees voor bloedwraak uit Albanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Albanese nationaliteit, heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 december 2017, waarin ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn opgenomen. Tijdens de zittingen is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

Eiser heeft gesteld dat hij vreest voor bloedwraak vanwege een incident dat zich in 1997 heeft voorgedaan, waarbij zijn broer een maffialid heeft gedood. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn familieleden sindsdien bedreigd worden door de familie van het omgekomen maffialid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vrees voor bloedwraak niet geloofwaardig is. De rechtbank heeft overwogen dat de tijdsverloop tussen het voorval en de vermeende dreigementen, alsook het feit dat eisers familie nog steeds in Albanië verblijft zonder problemen, de geloofwaardigheid van eisers verklaringen ondermijnt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Albanië voor bloedwraak te vrezen heeft. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

ProcesverloopBij besluit van 13 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Het bestreden besluit omvat tevens een terugkeerbesluit (0 dagen) en een inreisverbod (2 jaren).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.14911, plaatsgevonden op 9 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Nadat bleek dat de gemachtigde van eiser per abuis geen tolk had aangevraagd heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek ter zitting op een latere datum zou worden hervat.
Op 22 januari 2018 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is de tolk O. Krasniqi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1979 en dat hij de Albanese nationaliteit bezit.
2. Aan zijn aanvraag heeft eiser – samengevat weergegeven – het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd. In 1990, na de val van het IJzeren Gordijn, is eisers broer naar Griekenland gegaan en enkele jaren later is eiser hem gevolgd. Toen twee maffialeden eisers broer in 1997 in Griekenland wilden beroven, heeft eisers broer uit zelfverdediging één van hen doodgeschoten. Eiser en zijn neef waren hierbij aanwezig en eisers neef raakte gewond. Eiser werd de volgende dag door de Griekse politie aangehouden. Nadat hij een aantal dagen is verhoord is hij vrijgelaten. Eisers broer heeft een jaar in voorarrest gezeten maar werd toen vrijgesproken en eveneens vrijgelaten. In 2004 is eiser naar Albanië teruggekeerd. Pogingen van eisers familie om zich met de familie van het gedode maffialid te verzoenen, vijf à zes jaar geleden, zijn op niets uitgelopen. In december 2016 is [persoon A] , een neef van het omgekomen maffialid, naar Albanië teruggekeerd. Hij heeft eiser en zijn mannelijke familieleden vervolgens bijna dagelijks indirect met de dood bedreigd. Uit angst kwamen eiser en zijn familieleden niet meer buitenshuis. Eisers vader heeft zich voor hulp tot de lokale politie gewend, maar die liet weten zonder het Griekse dossier niets voor hem en zijn familie te kunnen betekenen. Uit angst voor bloedwraak heeft eiser Albanië op 4 mei 2017 verlaten. Eiser is via Italië naar Frankrijk gereisd, waar hij omstreeks 9 mei 2017 asiel heeft aangevraagd. Toen eiser vernam dat de neef van het omgekomen maffialid ook naar Frankrijk was gekomen heeft hij geprobeerd om via België en Nederland naar Engeland door te reizen. Eiser is daarbij echter door Britse autoriteiten aangehouden en aan Nederlandse autoriteiten overgedragen. Op 30 november 2017 heeft eiser ook in Nederland asiel aangevraagd.
3. Verweerder heeft geen verzoek tot terugname bij Frankrijk ingediend, maar eisers asielaanvraag zelf in behandeling genomen. Verweerder heeft in eisers verklaringen de volgende relevante elementen onderscheiden.
- Identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- Bloedwraak.
4. Verweerder volgt eiser wel in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder acht voorts geloofwaardig dat eisers broer in 1997 in Griekenland een maffialid heeft gedood en dat eiser daarop enkele dagen en zijn broer een jaar in Griekenland hebben vastgezeten. Dat de familie van het gedode maffialid zijn dood wil wreken, dat pogingen tot bemiddeling zijn mislukt en dat een neef van het omgekomen maffialid vanaf zijn terugkeer naar Albanië in december 2016 dagelijks eiser en zijn familie met de dood heeft bedreigd, acht verweerder echter niet geloofwaardig. Gelet hierop en op het feit dat Albanië volgens verweerder als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem in beroep is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Uit de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat eiser de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst als zodanig niet bestrijdt. De aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst heeft tot gevolg dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Een vreemdeling zal daartoe gezien artikel 3.106b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 moeten onderbouwen waarom hij in zijn geval niet naar dat land kan terugkeren. Wegens het rechtsvermoeden dat de vreemdeling uit een veilig land van herkomst afkomstig is, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat echter onverlet dat verweerder, ook gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is. De rechtbank verwijst voor dit beoordelingskader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, en de op Albanië toegespitste uitspraken van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, en 11 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3399.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank acht verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiser in Albanië voor bloedwraak zijdens de neef van het omgekomen maffialid te vrezen heeft. Verweerder betoogt daartoe niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom er pas vijf of zes jaar geleden, dus eind 2011 of 2012, pogingen zouden zijn ondernomen om tot verzoening met de familie van het omgekomen maffialid te komen, terwijl het voorval waarbij het maffialid is omgekomen al in 1997 heeft plaatsgevonden.
6.3
Eiser wijst er in beroep op dat hij in zijn zienswijze een verklaring heeft gegeven voor het feit dat tussen het voorval en de bemiddelingspogingen vele jaren zijn verstreken, nu hij daarin heeft aangegeven dat bemiddeling geen zin heeft vlak nadat een probleem is ontstaan omdat er tijd overheen moet gaan en mensen tot rust moeten komen. Voorts wijst eiser er op dat hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat er wel eerder pogingen door bemiddelaars zijn gedaan, maar dat de familie van het omgekomen maffialid toen weigerde om met hen in gesprek te gaan. Eisers betoog dat verweerder deze verklaring in de zienswijze ten onrechte ter zijde heeft geschoven. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eiser heeft tijdens het nader gehoor inderdaad verklaard dat de familieleden van het omgekomen maffialid voor de verzoeningspogingen vijf of zes jaar geleden niet toelieten dat er bemiddelaars naar hen toe kwamen. Eiser heeft dit echter pas verklaard nadat verweerder hem confronteerde met het bevreemdingwekkende feit dat er tussen het voorval in 1997 en de mislukte verzoeningspogingen, vijf of zes jaar geleden, zoveel jaren zijn verstreken. Daarbij valt, indien aangenomen zou worden dat er al eerder bemiddelaars naar de familie van het omgekomen maffialid zijn gestuurd, niet in te zien waarom de familie van het omgekomen maffialid pas vijf of zes jaar geleden bereid zou zijn geweest om in gesprek te gaan. Dat bemiddeling geen zin heeft vlak nadat een probleem is ontstaan kan dit in alle redelijkheid niet verklaren.
6.4
Verweerder werpt eiser ook niet ten onrechte tegen dat hij niet zeker weet of de neef van het omgekomen maffialid dat eiser en zijn familie sinds december 2016 bedreigde [persoon A] heet, of hij een belangrijke functie bekleedt, wie hem op eiser en zijn familie heeft afgestuurd en waar, wanneer en waarom hij in het buitenland was.
6.5
Eisers betoog in beroep dat hij in zijn zienswijze een voldoende verklaring hiervoor heeft gegeven, nu hij daarin heeft aangegeven dat de neef van het omgekomen maffialid een onbekende voor hem is die hij zelf nooit heeft ontmoet en wiens paspoort of identiteitskaart hij nooit heeft gezien, en dat verweerder deze verklaring ten onrechte onvoldoende heeft geacht, slaagt niet. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat eiser, gelet op de gestelde ernst van de dreigementen en het feit dat deze dreigementen de directe aanleiding zouden zijn geweest voor zijn vertrek, meer over de neef van het omgekomen maffialid moet kunnen vertellen. Dat eer- en bloedwraak in Albanië voorkomen, zoals blijkt uit een aantal in dit verband door eiser in de zienswijze en in beroep aangehaalde bronnen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
6.6
Verweerder betoogt verder niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom [persoon A] de dood van zijn neef pas twintig jaar na dato wil wreken, terwijl er meerdere andere familieleden zijn die de bloedwraak hadden kunnen uitvoeren. Eisers standpunt dat [persoon A] de enige was die de dood van het omgekomen maffialid kon wreken omdat de andere mannelijke familieleden daarvoor te oud waren heeft verweerder ontoereikend mogen achten, temeer daar eiser nadrukkelijk heeft aangegeven dat het omgekomen maffialid naast [persoon A] ook andere neven had. Eisers standpunt in de zienswijze, herhaald in beroep en ter zitting, dat [persoon A] de enige volle neef was en dat de andere achterneven, die verder van het omgekomen maffialid afstonden, de nadelen van een bloedvete zwaarder vonden wegen en het de moeite niet waard vonden, heeft verweerder in dit verband ook ontoereikend mogen achten.
6.7
Verweerder werpt eiser naar het oordeel van de rechtbank ook niet ten onrechte tegen dat hij niet inzichtelijk heeft kunnen maken waarom hij en zijn familieleden indirect en niet in persoon door [persoon A] persoonlijk zouden zijn bedreigd. Eisers in zijn zienswijze gegeven verklaring dat [persoon A] geen persoonlijke bedreigingen heeft geuit omdat het inboezemen van angst onderdeel vormt van de bloedwraak, hetgeen overigens niet is onderbouwd, en dat [persoon A] , indien hij persoonlijk met eiser in contact zou zijn getreden, hem onmiddellijk had moeten doden omdat hij anders gezichtsverlies zou leiden, heeft verweerder ontoereikend mogen achten. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat het blijkens eisers verklaringen juist de intentie van [persoon A] was om eiser en/of zijn mannelijke familieleden te doden, zodat niet valt in te zien waarom hij zich niet persoonlijk tot hen heeft gewend.
6.8
Verweerder heeft bij de geloofwaardigheidsbeoordeling voorts ten nadele van eiser mogen betrekken dat de familie van eiser, blijkens eisers verklaringen, tot op de dag van vandaag zonder problemen in Albanië verblijft. Eisers standpunt in de zienswijze, herhaald in beroep, dat zijn broers al vrijwel het hele jaar hun huis niet uit komen uit angst om te worden vermoord en dat zij Albanië weliswaar graag willen verlaten, maar daartoe niet de mogelijkheid en de middelen hebben, heeft verweerder ontoereikend mogen achten. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat, nu [persoon A] volgens eisers verklaringen weet waar hij en zijn familieleden wonen en het zijn intentie is om eiser dan wel zijn familieleden te doden, niet valt in te zien hoe eisers familieleden en met name zijn broer, die als de verantwoordelijke voor de dood van het maffialid de meest voor de hand liggende persoon is om wraak op te nemen, tot nog toe zonder problemen op het gebruikelijke adres hebben kunnen verblijven. Het standpunt van de gemachtigde van eiser ter zitting dat algemeen bekend is dat met name in Noord-Albanië honderden gezinnen hun huizen niet uit komen uit angst voor bloedwraak en dat dit de door hem omschreven gang van zaken onderbouwt, leidt gelet op het ontbreken van een onderbouwing daarvan niet tot een ander oordeel.
6.9
Nu niet geloofwaardig is dat eiser in Albanië voor bloedwraak te vrezen heeft, heeft verweerder aan de vraag of Albanese autoriteiten in het geval van een bloedvete bescherming kunnen en willen bieden en aan de in dit verband door eiser in de zienswijze en in beroep aangehaalde landinhoudelijke informatie voorbij mogen gaan. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 augustus 2017 (NL17.4974 en NL17.4976), waarin de rechtbank heeft geoordeeld – voor zover relevant – dat ‘verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door eisers niet aannemelijk is gemaakt dat zij, bij (voorkomende) problemen (in verband met bloedwraak) geen bescherming kunnen krijgen in Albanië van de (hogere) instanties dan wel geëigende instanties’, was ten overvloede.
6.1
Tegen het onthouden van een vertrektermijn en de oplegging van een inreisverbod van twee jaar is door eiser in beroep niets ingebracht.
6.11
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder eisers asielaanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen en dat hij verweerder een vertrektermijn mocht onthouden en een inreisverbod van twee jaar mocht opleggen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel