In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 juni 2018 werd afgewezen. De Staatssecretaris stelde dat de asielaanvraag ongegrond was, omdat de vrees van eiseres voor vervolging in Turkije niet voldoende onderbouwd was. Eiseres, die beweert een aanhanger van de Gülen-beweging te zijn, heeft aangevoerd dat zij vanwege haar werkzaamheden voor een onderwijsinstelling van de Hizmetbeweging en haar lidmaatschap van een vakbond, door de Turkse autoriteiten als een Gülen-aanhanger wordt gezien en daardoor in gevaar is bij terugkeer naar Turkije.
Tijdens de zitting op 26 juni 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris enkele relevante elementen van het asielrelaas van eiseres niet heeft meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de situatie van Gülen-aanhangers in Turkije, voordat een definitief oordeel kan worden gegeven over de asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1002,-.