ECLI:NL:RBDHA:2018:8086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
17/15651 en 17/16285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis met betrekking tot Eritrese nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 juli 2018, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door Eritrese eisers. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onzorgvuldig heeft gehandeld door geen interview met identificerende vragen aan de eiseres aan te bieden, ondanks dat de werkinstructie 2014/9 dit vereist. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres heeft afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de gezinsband met de referent, haar echtgenoot. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. In de tweede zaak, die ook betrekking heeft op een aanvraag van minderjarige eisers, wordt het beroep ongegrond verklaard omdat de eisers geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder hebben overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om het bezwaar ongegrond te verklaren, omdat er geen bewijs is dat de vader van de eisers instemt met hun vertrek naar Nederland. De rechtbank legt ook proceskostenvergoedingen op aan de staatssecretaris voor de gemaakte kosten door eiseres in de eerste zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/15651 en 17/16285

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiseres,
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
[minderjarige]
,
geboren op [geboortedatum],
[minderjarige]
,
geboren op [geboortedatum],
[minderjarige]
,
geboren op [geboortedatum],
[minderjarige]
,geboren op [geboortedatum],
allen van Eritrese nationaliteit,
V-nummers [nummer], [nummer], [nummer], [nummer], eisers,
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Awb 17/15651
Bij besluit van 10 maart 2017 heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) in het kader van nareis, die namens eiseres is ingediend door haar gestelde echtgenoot, de referent, de heer [referent], afgewezen.
Bij brief van 20 maart 2017 is daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 oktober 2017 is verweerder in gebreke gesteld. Bij beroepschrift van 9 november 2017, Awb 17/15651, is beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 16 november 2017 (het bestreden besluit ten aanzien van eiseres) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij brief van 22 januari 2018 is aan eiseres meegedeeld dat het beroep van 9 november 2017 wordt geacht (mede) gericht te zijn tegen het bestreden besluit ten aanzien van eiseres.
Bij brieven van 4 januari en 20 en 21 juni 2018 heeft eiseres de gronden waarop het beroep rust, aangevuld.
Awb 17/16285
Bij besluit van 30 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag voor een mvv in het kader van nareis, die namens eisers is ingediend door hun gestelde pleegvader, tevens broer, de referent, de heer [referent], afgewezen.
Bij brief van 27 juni 2017 is daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 november 2017 (het bestreden besluit ten aanzien van eisers) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 4 januari 2018 hebben eisers de gronden waarop het beroep rust, aangevuld.
Ten aanzien van beide procedures
De rechtbank heeft bij brief van 30 mei 2018 verweerder verzocht aan te geven of zijn nieuwe gedragslijn, waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zich in een zestal uitspraken van 16 mei 2018 heeft uitgelaten, gevolgen heeft voor de bestreden besluiten.
Verweerder heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018. Eiseres en eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Tevens is verschenen referent. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

Awb 17/15651 – Beroep niet-tijdig beslissen

1. Ten aanzien van het beroep voor zover dit ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar, stelt de rechtbank vast dat verweerder op 16 november 2017 alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van 9 november 2017 tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 16 november 2017.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het beroep van eiseres zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 27 december 2017 heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een proceskostenveroordeling tot een bedrag van € 123,75 (wegingsfactor ‘zeer licht’, 0,25).
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank overeenkomstig artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 125,25 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 501,--).
Awb 17/15651 – Inhoudelijk
2. Voor zover thans van belang heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv in het kader van nareis omdat zij de feitelijke gezinsband met referent, haar gestelde echtgenoot, en haar identiteit niet heeft aangetoond. Met betrekking tot het gestelde (kerkelijk) huwelijk heeft verweerder gewezen op het onderzoek van Bureau Documenten van 2 november 2016. De conclusie van Bureau Documenten is dat gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal de overgelegde huwelijksakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Omdat de huwelijksakte vals is bevonden blijft er geen indicatief bewijs van de gestelde huwelijksrelatie over. Er is daarom geen sprake van substantieel bewijs van de gestelde familierelatie door voldoende indicatief bewijs. Er wordt daarom geen nader onderzoek naar de familieband aangeboden, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar op grond van het beleid geldend ten tijde van de aanvraag, neergelegd in werkinstructie 204/9, wel nader onderzoek in de vorm van een interview had moeten aanbieden.
Voorts heeft eiseres in beroep betoogd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door (de uitkomsten van) voornoemd onderzoek van Bureau Documenten, dat dateert van 2 november 2016, dus van voor het primaire besluit van 10 maart 2017, eerst in het bestreden besluit van
16 november 2017 aan haar tegen te werpen zonder haar in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Het onderzoeksrapport zelf heeft eiseres pas bij de toezending van het procesdossier door de rechtbank, dus pas in de beroepsfase, ontvangen.
3.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiseres op beide punten.
Ingevolge artikel 1.27 van het Vb wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 1.24, eerste lid (de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een machtiging tot voorlopig verblijf) getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.
Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2914) is artikel 1.27 van het Vb ook van toepassing op een mvv die in het kader van een nareisprocedure is gevraagd. Voorts is gesteld noch gebleken dat het recht dat gold ten tijde van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres gunstiger voor haar is.
Eiseres heeft gelet hierop terecht aangevoerd dat haar aanvraag beoordeeld moest worden aan de hand van het recht dat gold op het tijdstip van ontvangst ervan.
De aanvraag dateert van 31 december 2015. Op dat moment gold (de externe) IND-werkinstructie 2014/9 van 17 februari 2015.
Dat, zoals verweerder betoogt, een werkinstructie enkel een beschrijving is van de uitwerking van het beleid in praktijk, en derhalve zelf geen beleid is, zodat artikel 1.27 van het Vb om die reden niet van toepassing is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank merkt de uitwerking van beleid, neergelegd in een werkinstructie, en als vaste gedragslijn gehanteerd, aan als recht in de zin van artikel 1.27 van het Vb.
Werkinstructie 2014/9 luidt als volgt:
2.1.1.1 Het document is niet echt
‘Bij asielprocedures (waaronder nareis) geldt dat, als de documenten vals, vervalst of niet echt worden bevonden, alsnog een interview met identificerende vragen (ter vaststelling van de identiteit en gezinsband) en eventueel een DNA-onderzoek wordt aangeboden. In reguliere procedures wordt de aanvraag om gezinshereniging afgewezen omdat onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Gelet hierop had verweerder, toetsend aan het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, alsnog een interview met identificerende vragen aan eiseres moeten aanbieden, ter vaststelling van de gezinsband met referent, en zo mogelijk de identiteit van eiseres. Door dit na te laten heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
3.2
Ook heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door eiseres niet eerder (in de besluitvormingsfase) het rapport van onderzoek van Bureau Documenten te doen toekomen en haar in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Bij brief van 11 juni 2018 heeft verweerder ook erkend dat de zorgvuldigheid verlangt dat verweerder eiseres in de gelegenheid stelt om te reageren.
4. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan niet vooruitlopen op de uitkomst van het te verrichten nadere onderzoek en laat daarom de overige beroepsgronden van eiseres onbesproken. De rechtbank zal bepalen dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank overeenkomstig artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1002,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt
€ 501,--). Voorts gelast de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,-- aan haar vergoedt.
Awb 17/16285
6. Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag wordt afgewezen omdat de achterblijvende ouder (vader) van eisers geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven en evenmin, ter vaststelling van zijn identiteit, DNA heeft afgegeven. Eisers hebben betoogd dat dit ook niet van hem kan worden verlangd. In dit kader had referent gehoord moeten worden in bezwaar. Voorts hebben eisers betoogd dat in de verklaring van de gemeente Akriya wordt bevestigd dat referent voor hen zorgde en dat hun vader apart woont en hertrouwd is.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eisers niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De voornaamste reden voor het niet verlenen van een mvv aan eisers is voor verweerder dat eisers geen toestemmingsverklaring hebben overgelegd van de achterblijvende biologische ouder, hun vader. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat deze toestemmingsverklaring inderdaad ontbreekt, en dat ook geen enkel ander stuk is overgelegd waaruit blijkt dat de vader van eisers instemt met het vertrek van eisers naar de referent in Nederland. Dat de vader van eisers oud is, nergens voor durft te tekenen en hij niet naar een Nederlandse ambassade wil reizen, is niet nader onderbouwd met behulp van bijvoorbeeld een verklaring en dat ligt in de risicosfeer van eisers. Dat hij voor het overleggen van een toestemmingsverklaring gedwongen zou zijn illegaal uit te reizen, is niet nader onderbouwd. Derhalve is geen sprake van de situatie dat de vader van eisers geen toestemmingsverklaring kan overleggen.
Evenmin heeft de referent officiële documenten overgelegd waaruit blijkt dat de referent (als enige) is belast met het gezag over eisers. Uit de brief van de gemeente [P] aan het ministerie van Onderwijs provincie [C], door eisers aangeduid als ‘voogdijverklaring’, die van onbekende datum is en in kopie is overgelegd, kan ook naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat het gezag over eisers aan de referent is overgedragen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet duidelijk is op wie deze verklaring ziet, nu de namen van de kinderen niet zijn genoemd. Bovendien voldoet dit document niet aan de vereisten van een voogdijverklaring zoals deze in het ambtsbericht Eritrea van februari 2017 staan.
7. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij, en met name referent, ten onrechte niet zijn gehoord alvorens op het bezwaar is beslist.
Van het horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is (artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb). Hiervan is sprake wanneer reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en geen twijfel over die conclusie mogelijk is.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond kunnen verklaren en van het horen van eisers en referent kunnen afzien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Awb 17/15651
- verklaart het beroep met kenmerk Awb 17/15651 niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in zoverre in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 125,25;
- verklaart het beroep met kenmerk Awb 17/15651 gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 16 november 2017 ten aanzien van eiseres;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,--;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,-- aan haar vergoedt;
Awb 17/16285
- verklaart het beroep met kenmerk Awb 17/16285 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Markwat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.