In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Nigeriaanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster geen actuele medische informatie had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de verweerder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris verzoekster meerdere keren om de benodigde medische gegevens had gevraagd, maar dat verzoekster niet aan deze verzoeken had voldaan. Hierdoor kon het Bureau Medische Advisering (BMA) geen advies uitbrengen over de medische situatie van verzoekster, wat essentieel was voor de beoordeling van haar aanvraag.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het besluit van de staatssecretaris rechtmatig was. De rechter heeft benadrukt dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, aangezien er onvoldoende actuele medische informatie beschikbaar was om te concluderen dat er sprake was van een medische noodsituatie. Verzoekster had weliswaar gesteld dat zij niet in staat was om te reizen, maar zonder de gevraagde medische informatie kon de staatssecretaris geen weloverwogen beslissing nemen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om uitstel van vertrek afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.