Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 april 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 28 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 april 2018.
2.De feiten
U bent verplicht de gestelde vragen in dit aanvraagformulier zo volledig mogelijk te beantwoorden. Dit geldt ook voor feiten en omstandigheden die betrekking hebben op een derde, wiens belangen worden meeverzekerd. Bij de beantwoording is bovendien niet alleen uw eigen wetenschap bepalend, maar ook die van de andere belanghebbenden bij deze verzekering. (…) Indien u niet of niet volledig aan uw mededelingsplicht heeft voldaan, kan dat ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt, of dat de verzekering wordt opgezegd.”
2.3. Voornoemde vragen zijn alle met “nee” beantwoord, waarna het formulier door [eiseres] en [A] is ondertekend.
Beschouwing:(…)
Verzekerden hebben bij de aanvraag van onderhavige polis verzwegen dat er in 2010 een verzekering is opgezegd door de OHRA naar aanleiding van een vermoeden van een fraudeleuze claim en dat verzekeringneemster in 2013 in aanraking is geweest met politie en justitie ter zake mishandeling. Verzekerden geven aan dat deze vragen hen niet zijn gesteld bij het aanvragen van de polis. Uit de aanvraag is echter gebleken dat er op de slotvragen allemaal “nee” is geantwoord.”
9 februari 2017“Belde weer, had gisteren te horen gekregen dat er weleens niet betaald zou gaan worden. Dat klopt, AVF is niet juist ingevuld. AVF was ingevuld door (…) de Hypotheker. Deze zou zelf voorgesteld hebben om polis op haar naam te zetten. Zij had alleen maar getekend, wist niet meer dat haar man had meegetekend. Slotvragen zouden volgens haar alleen betrekking op haar hebben. Dan is het AVF nog steeds niet juist vanwege haar verleden. Ja, maar ik was toen nog niet veroordeeld. Haar gewezen op het feit dat dat niet de vraag was. Deze voorgelezen. Dan zou ze eea niet goed begrepen hebben. Zij stelt nog gepoogd te hebben aangifte in te trekken maar justitie had de zaak doorgezet. Zou betrekking hebben op een uit de hand gelopen familieruzie. (…) Aangegeven dat wij info (…) hebben opgevraagd bij Ohra. Eerst verklaart ze hierover dat er geprocedeerd zou zijn tegen het standpunt, later ontkende ze dit weer. Ze zouden een expert ingeschakeld hebben om de conclusie van Ohra aan te vechten.”
ConclusieOp grond van uw verklaringen en door u verstrekte informatie staat vast dat u beiden, bij het aanvragen van de verzekeringen, de vragen over het strafrechtelijk verleden, uw schade- en verzekeringsverleden onwaar heeft beantwoord. Bovendien is er sprake van opzettelijke misleiding omdat u, mevrouw [eiseres] , in het telefoongesprek van 9 februari 2017 verklaarde dat de verzekeringen, al dan niet op advies van een derde, op uw naam zijn gezet om te voorkomen dat de schade op naam van uw man aan het licht zou komen. (…) U en uw partner hebben de mededelingsplicht, zoals bepaald in artikel 7:928 Burgerlijk Wetboek en verder, geschonden.
2 Begripsbepalingen
(…)
Incidenteen gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad
dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of van de medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phising en opzettelijke misleiding.
(…)
(…)
4.Incidentenregister
● op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
● op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
● op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
5.Extern Verwijzingsregister(…)5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister5.2.1. De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
3.Het geschil
4.De beoordeling
het strafrechtelijk verleden4.12. Voorts betwist [eiseres] dat zij de vraag over het strafrechtelijk verleden onjuist heeft beantwoord en aldus Nationale-Nederlanden opzettelijk zou hebben misleid. [eiseres] stelt daartoe dat desbetreffende vraag indertijd door [A] is beantwoord, omdat het aanvraagformulier geen ruimte bood voor het invullen van een antwoord van meerdere verzekeringnemers. Deze stellingname stuit eveneens af op hetgeen hiervoor onder 4.10. is overwogen. Daar komt bij dat [eiseres] zich met de (mede)ondertekening van het aanvraagformulier aan de antwoorden heeft geconformeerd, terwijl Nationale-Nederlanden er daarmee gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de antwoorden voor beide aanvragers juist waren.
het verzekerings- en schadeverleden
4.17. Bijkomende feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat er aan de zijde van [eiseres] geen sprake is (van een redelijk vermoeden) van opzettelijke misleiding, zijn door [eiseres] niet gesteld en ook overigens niet gebleken. Daarbij passeert de rechtbank de stelling dat de voorliggende vragen bij de verzekeringsaanvraag niet zouden zijn gesteld (zie 2.6.), gelet op de uiteenlopende verklaringen ter zake en nu [eiseres] kennelijk goed op de hoogte was van het bestaan van de vragen, als ongeloofwaardig. Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het ervoor dat in casu aan de criteria a) en b) van artikel 5.2.1 Protocol is voldaan.
kostenveroordeling4.22. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aan de zijde van Nationale-Nederlanden worden deze kosten begroot op € 618,- aan griffierecht en € 1.086,- (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat, in totaal derhalve € 1.704,-. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
5.De beslissing
18 juli 2018. [1]