ECLI:NL:RBDHA:2018:983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
NL18.233 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige binnentreding bij Dublinclaimant en de rechtsgeldigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Soedanese nationaliteit. De eiser was in Nederland aanwezig op basis van de Dublinverordening en had rechtmatig verblijf. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 januari 2018 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was, omdat deze was afgegeven op basis van artikel 53 van de Vreemdelingenwet, dat enkel geldt voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van het binnentreden rechtmatig verblijf had en dat de machtiging tot binnentreden niet op de juiste grondslag was gebaseerd. De rechtbank overwoog dat artikel 53 van de Vreemdelingenwet niet kan dienen als grondslag voor het binnentreden van een woning van een vreemdeling met rechtmatig verblijf, tenzij er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het binnentreden de daaropvolgende inbewaringstelling niet automatisch onrechtmatig maakt, mits aan de wettelijke vereisten voor de bewaring is voldaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende gronden waren voor de inbewaringstelling, onder andere omdat eiser niet had meegewerkt aan vertrekgesprekken en op de hoogte was van het overdrachtsbesluit aan Frankrijk. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Soedanese nationaliteit. Hij is geboren op [1989] .
2. Eiser voert aan dat onrechtmatig is binnengetreden. De machtiging tot binnentreden, waarvan gebruik is gemaakt, is afgegeven op grond van artikel 53 van de Vw, dat een basis biedt voor het betreden van plaatsen waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft, of voor de inbewaringstelling van een vreemdeling op grond van artikel 59 van de Vw. Eiser valt onder de Dublinverordening, zodat hij op grond van artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Voorts is binnengetreden ter inbewaringstelling op grond van artikel 59a, en niet op grond van artikel 59. Daarvoor biedt artikel 53 van de Vw geen grondslag.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat is binnengetreden op grond van het bepaalde in artikel 53, tweede lid, van de Vw, en dat dit ook mogelijk is voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59a. Weliswaar wordt in dat lid artikel 59 genoemd en niet 59a, maar gezien de wetsgeschiedenis moet het zo worden begrepen dat het lid ook ziet op een situatie waarin de inbewaringstelling berust op artikel 59a van de Vw.
4. Artikel 53 van de Vw luidt:
-1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.
-2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd elke plaats te betreden, daar onder begrepen een woning zonder de toestemming van de bewoner, voor zover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van het binnentreden in de woning rechtmatig verblijf in Nederland had en dat is binnengetreden ter inbewaringstelling van eiser op grond van artikel 59a van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2992) en overweegt dat in een situatie als in deze zaak waarin eiser rechtmatig verblijf heeft, artikel 53 van de Vw bij gebreke van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, dan wel voor een inbewaringstelling op een andere grondslag dan die van artikel 59 van de Vw, niet kan dienen als grondslag voor het binnentreden met het oog op uitzetting van een vreemdeling met rechtmatig verblijf. Dat neemt niet weg dat het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het binnentreden de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig maakt, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze belangenafweging in het voordeel van verweerder uit te vallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser tweemaal zonder opgaaf van redenen niet op vertrekgesprekken is verschenen, en bij een wel gevoerd vertrekgesprek te kennen heeft gegeven niet te willen worden overgedragen aan Frankrijk. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de uiterste overdrachtstermijn aan Frankrijk verloopt op 4 februari 2018. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij er niet van op de hoogte was dat hij zou worden overgedragen aan Frankrijk. Uit de maatregel blijkt niet dat het overdrachtsbesluit van 12 september 2017 aan hem is uitgereikt. In dat geval kan hem niet worden verweten dat hij niet meewerkt aan de uitvoering van een overdrachtsbesluit.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware grond vermeld dat eiser:
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en heeft als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank stelt vast dat de lichte gronden niet zijn bestreden. Over de grond onder 3k stelt de rechtbank vast dat eiser beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 12 september 2017, waarbij zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, welk besluit tevens geldt als overdrachtsbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat eiser ervan op de hoogte is van het overdrachtsbesluit en het feit dat hij aan Frankrijk zal worden overgedragen. Voorts is eiser tweemaal zonder opgaaf van redenen niet op vertrekgesprekken verschenen, en heeft hij bij een wel gevoerd vertrekgesprek te kennen gegeven niet te willen worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze grond aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen, zodat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.