ECLI:NL:RBDHA:2019:10052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
19.11281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van ongeloofwaardige verklaringen over illegale uitreis uit Eritrea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw, had op 18 april 2019 een aanvraag ingediend voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen als ongegrond. De staatssecretaris oordeelde dat de verklaringen van eiseres over haar illegale uitreis uit Eritrea ongeloofwaardig waren, omdat zij tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen had afgelegd.

Eiseres had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, maar haar aanvraag voor een zelfstandige verblijfsvergunning was gebaseerd op de stelling dat zij samen met haar minderjarige dochter Eritrea illegaal had verlaten. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om de illegale uitreis aannemelijk te maken, maar dat de staatssecretaris terecht twijfelde aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. De rechtbank wees op de inconsistenties in de verklaringen van eiseres en de onwaarschijnlijkheid van haar verhaal over de rol van twee militairen die haar zouden hebben geholpen bij de uitreis.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat eiseres niet geloofwaardig was in haar verklaringen over de illegale uitreis. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.11281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 2 augustus 2019 en 19 augustus 2019 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Op 8 november 2017 is eiseres ingereisd met een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Verweerder heeft op 15 november 2017 aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 9 januari 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij samen met haar minderjarige dochter Eritrea illegaal heeft verlaten met de hulp van een familielid en twee militairen, die uit het leger waren gedeserteerd.
2. Bij het bestreden besluit is deze aanvraag afgewezen als ongegrond [1] . Verweerder volgt eiseres in haar gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder acht niet geloofwaardig dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd, nu eiseres meerdere tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd over die uitreis.
3. Wat eiseres hiertegen heeft ingebracht, wordt hierna op ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens vaststaande jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (de Afdeling) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [3] (het EHRM) is het aan de vreemdeling om zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea aannemelijk te maken. Juist omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te onderbouwen, komt doorslaggevend gewicht toe aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld ongeloofwaardig is dat eiseres Eritrea illegaal heeft verlaten. Zij overweegt daartoe als volgt.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen allereerst niet ten onrechte ongeloofwaardig gevonden dat eiseres plotseling en zonder voorbereiding besloten heeft Eritrea te verlaten. Uit de nareisaanvraag voor verblijf van eiseres bij haar zoon in Nederland en uit haar nader gehoor van 6 februari 2018 is immers gebleken dat zij al eerder heeft nagedacht over het verlaten van Eritrea. Daarnaast heeft verweerder in het voornemen terecht gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de hoedanigheid van het familielid dat haar geholpen zou hebben Eritrea illegaal te verlaten. Gedurende het eerste gehoor heeft eiseres immers verklaard dat het haar neef, een zoon van haar broer, was [4] , terwijl zij in het nader gehoor heeft verklaard dat het een verre neef was, de zoon van een neef van vaderskant [5] . Eerst in de zienswijze heeft eiseres gesteld dat in het eerste gehoor waarschijnlijk een vertaalfout is gemaakt. Anders dan eiseres in beroep heeft betoogd, heeft verweerder in het bestreden besluit deze tegenwerping gehandhaafd. Dat er sprake zou geweest van een vertaalfout, had eiseres in de aanvullingen en correcties naar voren kunnen brengen, hetgeen zij heeft nagelaten.
7. Verweerder heeft voorts, gelet op de grote risico’s van desertie, terecht ongeloofwaardig geacht dat de twee militairen tijdens hun illegale vluchtpoging uit het leger de tijd hebben genomen om bij eiseres langs te gaan om een rouwceremonie van de echtgenoot van eiseres bij te wonen. Van enige relatie tussen deze twee militairen en haar overleden echtgenoot is niet gebleken en eiseres kon evenmin de namen van deze militairen benoemen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte onaannemelijk geacht dat eiseres met haar zwakke gezondheid bewust gekozen heeft voor een illegale uitreis, zeker nu het haar ook vrijstond om zelf legaal uit te reizen. De verklaring van eiseres dat zij illegaal is uitgereisd omdat zij niet zonder haar minderjarige dochter wilde vertrekken, heeft verweerder terecht niet gevolgd. De verklaring van eiseres dat zij de complete reis naar Soedan en Khartoem samen met haar dochter heeft afgelegd [6] , strookt immers niet met e-mailcorrespondentie van Vluchtelingenwerk Nederland van 6, 10 en 24 april 2017 in de nareisprocedure. Daaruit blijkt namelijk dat haar dochter op 6 april 2017 al in Khartoem, Soedan, is aangekomen, terwijl eiseres pas op 23 april 2017 Khartoem heeft bereikt. De eerst in beroep naar voren gebrachte stelling van eiseres dat de inhoud van deze e-mails op een misverstand berust en onjuist zou zijn, heeft verweerder terecht niet gevolgd. In de e-mail van 6 april 2017 staat immers expliciet vermeld dat de dochter van eiseres zelf heeft gemeld dat zij al in Soedan was aangekomen, maar eiseres nog niet. Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres vaag en summier heeft verklaard over de reis zelf. Zo kan eiseres niet verklaren waar hun drinkwater vandaan kwam [7] , weet eiseres niet welk gedeelte van de reis met de auto is afgelegd, wie de auto geregeld heeft, wat de kleur van deze auto was of wat de naam van de chauffeur was [8] . De eerst bij zienswijze naar voren gebrachte stelling dat eiseres ook vanwege de eerdere illegale uitreis van haar andere kinderen zelf illegaal moest uitreizen, heeft verweerder evenmin hoeven volgen. Eiseres heeft deze reden van illegale uitreis immers niet tijdens haar gehoren noch in de aanvullingen en correcties naar voren gebracht. Bovendien kan deze stelling niet afdoen aan de bovenstaande tegenstrijdige en onaannemelijke verklaringen over haar gestelde illegale uitreis.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw
2.Uitspraken van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2019:833 van 13 maart 2019 en ECLI:NL:RVS:2019:1955 van 20 juni 2019
3.Arrest M.O. tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2017:0620JUD004128216 van 20 juni 2017
4.Eerste gehoor, pagina 10
5.Nader gehoor, pagina 8
6.Eerste gehoor pagina 12
7.Eerste gehoor, pagina 10
8.Eerste gehoor, pagina 12 en Nader gehoor, pagina 9