ECLI:NL:RBDHA:2019:10263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van wachtgeld en compensatie bij beëindiging van dienstverband van een burgerambtenaar bij Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige burgerambtenaar bij Defensie, en de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie. Eiseres had in 2011 wachtgeld toegekend gekregen op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad), maar verzocht in 2016 om herziening van dit besluit, zodat het wachtgeld pas zou eindigen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De Minister handhaafde echter het oorspronkelijke besluit. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat in 2016 gegrond werd verklaard door de rechtbank, die de Minister opdroeg een nieuw besluit te nemen. In 2018 heeft de Minister een aanvullend besluit genomen, maar eiseres was van mening dat de financiële gevolgen van de besluiten niet duidelijk waren en dat er geen verbod op leeftijdsdiscriminatie was. De rechtbank oordeelde dat de Minister zijn besluiten niet voldoende had gemotiveerd en dat de financiële gevolgen voor eiseres niet inzichtelijk waren gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

de Minister van Defensie; thans de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.R. Stolwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2011 is aan eiseres met ingang van [datum] 2010 tot 1 april 2016
(de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt) wachtgeld toegekend met toepassing van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad).
Bij brief van 22 april 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om terug te komen van het
besluit van 26 april 2011, in die zin dat het wachtgeld eerst wordt beëindigd op het moment dat zij de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt.
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft verweerder zijn besluit van 26 april 2011 gehandhaafd.
Aan eiseres wordt wel een tegemoetkoming op grond van de “Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd” (de Voorlopige voorziening, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772) toegekend.
Bij uitspraak van 18 november 2016 heeft deze rechtbank, met bepalingen van
proceskosten en griffierecht, het (rechtstreeks) beroep tegen het besluit van 29 juli 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak (SGR 16/6363 AW).
Bij besluit van 27 december 2016 (bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van
26 april 2011 gewijzigd in die zin dat eiseres in de periode vanaf dat de datum einde wachtgeld (65 jaar) totdat zij de AOW-leeftijd heeft bereikt, een aanvulling krijgt op de tegemoetkoming die voortvloeit uit de Voorlopige voorziening. Daarnaast ontvangt eiseres een (bruto) compensatie in verband met het feit dat zij haar ABP ouderdomspensioen mogelijk vervroegd laat ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Voorts is een proceskostenvergoeding toegekend.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit
besloten om, in dien het totaalbedrag van de aan eiseres toegekende tegemoetkoming op grond van de Voorlopige voorziening en de bruto compensatie, vermeerderd met het ABP-pensioen (dat eiseres bij 65 jaar kan laten ingaan) netto minder bedraagt dan 90% van haar gerechtvaardigde aanspraak, de bruto tegemoetkoming zodanig wordt aangevuld dat deze in ieder geval gelijk is aan 90% van haar gerechtvaardigde aanspraak.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1951, is van [datum] 2001 tot [datum] 2010 werkzaam
geweest als burgerambtenaar bij Defensie. Met ingang van [datum] 2010 is eiseres overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD). Het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) is hierbij van toepassing.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2011 is aan eiseres met ingang van [datum] 2010 tot 1 april 2016 (65 jaar) wachtgeld toegekend met toepassing van het Wbad.
1.3.
Bij brief van 22 april 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om terug te komen van het
besluit van 26 april 2011, in die zin dat het wachtgeld eerst wordt beëindigd op het moment dat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
1.4.
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft verweerder zijn besluit van 26 april 2011 gehandhaafd.
Aan eiseres wordt wel een tegemoetkoming op grond van de Voorlopige voorziening toegekend.
1.5.
Bij uitspraak van 18 november 2016 heeft deze rechtbank onder meer het (rechtstreeks)
beroep tegen het besluit van 29 juli 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.1.
Bij besluit van 27 december 2016 (bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van
26 april 2011gewijzigd in die zin dat eiseres in de periode vanaf dat de datum einde wachtgeld totdat zij de AOW-leeftijd heeft bereikt, een aanvulling krijgt op de tegemoetkoming die voortvloeit uit de Voorlopige voorziening. Daarnaast ontvangt eiseres een (bruto) compensatie in verband met het feit dat zij haar ABP ouderdomspensioen mogelijk vervroegd laat ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Eiseres heeft (rechtstreeks) beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.2.
Bij brief van 8 mei 2018 heeft verweerder meegedeeld dat in de Defensienota 2018 is aangekondigd dat de huidige AOW-gat compensatie wordt verhoogd van 90% naar 100% (van de gerechtvaardigde aanspraak). Zodra dit is geïmplementeerd, zal deze compensatie ook aan eiseres worden toegekend.
2.3.
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit
besloten om, in voorkomend geval, de bruto tegemoetkoming zodanig aan te vullen dat deze in ieder geval gelijk is aan 90% van haar gerechtvaardigde aanspraak.
3. Het beroep heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede betrekking op het besluit van 14 mei 2018.
4. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 13 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4031), waar het eveneens ging om besluiten als het onderhavige bestreden besluit en het nadere besluit, is geoordeeld dat handhaving van de beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd onder gelijktijdige toekenning van de tegemoetkoming AOW-hiaat, compensatie en aanvullende maatregel, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wgbla. Voorts is geoordeeld dat het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nader besluit, niet draagkrachtig is gemotiveerd voor wat betreft de financiële gevolgen van de maatregelen voor betrokkene bij ongewijzigde omstandigheden, nu geen inkomensoverzicht is overgelegd en dat voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb derhalve geen plaats is. Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nadere besluit is dan ook gegrond verklaard wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De Raad heeft, gelet op de in de Defensienota 2018 genoemde verhoging van de huidige compensatieregeling voor het AOW-gat van 90% naar 100% (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 919, nr. 1), geen aanleiding gezien zelf in die zaak te voorzien. Het is aan verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen en daarbij deze verhoging te betrekken.
5. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nadere besluit, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat de financiële gevolgen van de besluitvorming niet duidelijk zijn geworden. De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om zijn besluit draagkrachtig te motiveren en dat daarbij concreet moet blijken wat de financiële gevolgen van de maatregelen voor de betrokkene, uitgaande van ongewijzigde omstandigheden, zijn. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Raad van 13 december 2018 (zie 4). Verweerder heeft de financiële gevolgen niet inzichtelijk gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat de brief van verweerder van 3 september 2019, nu die is ontvangen nadat het onderzoek is gesloten, buiten beschouwing blijft.
6. Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nadere besluit dient dan ook gegrond te worden verklaard wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb is geen plaats. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
7. Eiseres heeft bij brief van 22 juni 2018 nader aangevoerd dat een aanvulling/compensatie van 100% van de gerechtvaardigde aanspraak dient te worden toegekend en voorts een compensatie dient te worden geboden voor de eventuele versoberde opbouw van haar ABP-pensioen. De rechtbank overweegt dat verweerder nog geen besluit heeft genomen over de toekenning van de aanvulling tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak. Verweerder dient deze verhoging en de aangevoerde gronden te betrekken bij het nieuwe besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 december 2016, zoals aangevuld bij besluit
van 14 mei 2018;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het verzoek van eiseres met
inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. .