2.3.Bij besluit van 14 mei 2018 heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit
besloten om, in voorkomend geval, de bruto tegemoetkoming zodanig aan te vullen dat deze in ieder geval gelijk is aan 90% van haar gerechtvaardigde aanspraak.
3. Het beroep heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede betrekking op het besluit van 14 mei 2018.
4. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 13 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4031), waar het eveneens ging om besluiten als het onderhavige bestreden besluit en het nadere besluit, is geoordeeld dat handhaving van de beëindiging van het wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd onder gelijktijdige toekenning van de tegemoetkoming AOW-hiaat, compensatie en aanvullende maatregel, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wgbla. Voorts is geoordeeld dat het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nader besluit, niet draagkrachtig is gemotiveerd voor wat betreft de financiële gevolgen van de maatregelen voor betrokkene bij ongewijzigde omstandigheden, nu geen inkomensoverzicht is overgelegd en dat voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb derhalve geen plaats is. Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nadere besluit is dan ook gegrond verklaard wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De Raad heeft, gelet op de in de Defensienota 2018 genoemde verhoging van de huidige compensatieregeling voor het AOW-gat van 90% naar 100% (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 919, nr. 1), geen aanleiding gezien zelf in die zaak te voorzien. Het is aan verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen en daarbij deze verhoging te betrekken. 5. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nadere besluit, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat de financiële gevolgen van de besluitvorming niet duidelijk zijn geworden. De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om zijn besluit draagkrachtig te motiveren en dat daarbij concreet moet blijken wat de financiële gevolgen van de maatregelen voor de betrokkene, uitgaande van ongewijzigde omstandigheden, zijn. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Raad van 13 december 2018 (zie 4). Verweerder heeft de financiële gevolgen niet inzichtelijk gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat de brief van verweerder van 3 september 2019, nu die is ontvangen nadat het onderzoek is gesloten, buiten beschouwing blijft.
6. Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals aangevuld bij het nadere besluit dient dan ook gegrond te worden verklaard wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb is geen plaats. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
7. Eiseres heeft bij brief van 22 juni 2018 nader aangevoerd dat een aanvulling/compensatie van 100% van de gerechtvaardigde aanspraak dient te worden toegekend en voorts een compensatie dient te worden geboden voor de eventuele versoberde opbouw van haar ABP-pensioen. De rechtbank overweegt dat verweerder nog geen besluit heeft genomen over de toekenning van de aanvulling tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak. Verweerder dient deze verhoging en de aangevoerde gronden te betrekken bij het nieuwe besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).