In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, en verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een ingebrekestelling die door eiser was ingediend op 2 november 2018. Verweerder had deze ingebrekestelling afgewezen omdat deze was ingediend voordat de bezwaartermijn was verstreken. Eiser had eerder, op 9 november 2018, een besluit ontvangen waarin verweerder mededeelde dat de ingebrekestelling niet ontvankelijk was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 11 maart 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 27 juni 2019 is de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling prematuur was afgewezen door verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de beslistermijn rechtsgeldig was verlengd. De rechtbank heeft de ingebrekestelling van eiser als terecht ingediend beoordeeld, omdat de beslistermijn niet was verlengd door een niet-ontvankelijke brief van 10 september 2018.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is er een dwangsom vastgesteld van € 460,- die verweerder verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 14,20.