Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Eiseres is een Oegandese vrouw. Zij is getrouwd met [echtgenoot] . Met hem heeft zij vier kinderen, onder wie de hierboven genoemde [minderjarige] , die in Nederland geboren is.
Wat vooraf ging aan dit beroep
2. Eiseres is op 2 november 2017 met een geldig visum Nederland ingereisd. Op 22 november 2017 heeft eiseres haar aanvraag bij verweerder gedaan.
3. Aan haar aanvraag heeft eiseres het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiseres is lesbisch en heeft vanaf haar veertiende een relatie met een vrouw [de persoon 1] gehad. In 2008 is zij thuis met haar betrapt door haar familie toen zij seks hadden. Haar familie heeft haar mishandeld omdat eiseres een schande voor hen was. Vervolgens is eiseres uitgehuwelijkt aan haar huidige echtgenoot. Zij heeft ongeveer twee jaar later weer contact met [de persoon 1] gekregen. Op 20 oktober 2017 is zij wederom met haar betrapt. Dit maal in een hotel. Eiseres is door haar man en halfbroer naar het politiebureau gebracht, waar zij gevangen is gezet. Met hulp van [de persoon 1] en [de persoon 2] is zij vrijgekomen. Haar baas had al voor de betrapping een visum voor Nederland voor haar geregeld. Eiseres vreest bij terugkeer voor haar veiligheid vanwege haar man, haar familie en de autoriteiten.
4. Verweerder heeft het relaas van eiseres in de volgende elementen opgedeeld:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
3. Problemen door seksuele geaardheid.
Verweerder heeft element 1. geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het volgende op voorhand afbreuk doet aan het relaas van eiseres. Eiseres is op een geldig visum Nederland ingereisd op 2 november 2017. Zij heeft pas drie weken later haar aanvraag gedaan. Dat is volgens verweerder niet consequent met het asielrelaas. De problemen van eiseres speelden immers naar eigen zeggen al bij uitreis. Eiseres heeft geen goede reden gegeven voor het late indienen van de aanvraag. De elementen 2. en 3. van het relaas heeft verweerder ook op zichzelf niet geloofwaardig gevonden. Daarom kan eiseres volgens verweerder niet aangemerkt worden als vluchteling of persoon die bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e en h, van de Vreemdelingenwet. De beschikking heeft ook betrekking op de dochter van eiseres.
De beroepsgronden van eiseres
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. Zij voert kort gezegd het volgende aan. Volgens haar werpt verweerder in strijd met het arrest A, B en Cvan het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen dat zij niet direct bij binnenkomst asiel heeft aangevraagd. Ook heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte de terminologie van bewustwording en zelfacceptatie gebruikt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar geaardheid, net als de kennis van de positie van LHBTI in Oeganda en Nederland. Het gebruik hiervan is stereotypisch en in strijd met de nieuwe werkinstructie 2018/9. Zij verwijst hiertoe naar een brief van het COC aan verweerder over ‘gebrekkige uitvoering LHBTI-asielbeleid’ van 9 juni 2019 en het rapport ‘Trots of schaamte: de beoordeling van LHBTI-asielaanvragen in Nederland na de arresten XYZ en ABC’ van Sabine Jansen van juni 2018. Verweerder heeft ook niet voldaan aan de samenwerkingsplicht, door de brief van [bedrijf] van 23 november 2018 terzijde te schuiven als niet objectief en verifieerbaar. Ook heeft verweerder in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling verschillende aannames tegengeworpen zonder deze te onderbouwen en uit te leggen waarom deze het relaas ongeloofwaardig maken.
De beoordeling van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het late indienen van de aanvraag heeft mogen tegenwerpen. Dit is niet in strijd met het arrest A, B en C. Verweerder werpt niet tegen dat eiseres haar geaardheid niet eerder heeft gemeld. Ook indirect wordt dit niet aan eiseres tegengeworpen. De reden die eiseres op zitting heeft gegeven voor het late indienen van haar aanvraag was namelijk niet de angst om te vertellen over haar geaardheid. Eiseres heeft eerst als reden aangegeven dat zij zich niet goed voelde.Op zitting heeft zij aangegeven dat de urgentie afnam toen zij eenmaal in Nederland was, ver van haar familie in Oeganda. Zij moet echter geweten hebben dat haar visum op een gegeven moment zou verstrijken en zij weer terug moest. Toch heeft zij drie weken – en tot vijf dagen na het verstrijken van haar visum – gewacht met het vragen van bescherming voor de door haar gestelde problemen. Dit heeft verweerder inconsequent met haar gestelde vrees mogen vinden.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat het gebruik van de terminologie bewustwording van de seksuele geaardheid en zelfacceptatie geen strijd oplevert met de nieuwe werkinstructie 2018/9. Hoewel de nadruk op het proces van bewustwording en zelfacceptatie is komen te vervallen, betekent dit niet dat deze elementen helemaal geen rol meer spelen. Ze horen bij het authentieke verhaal dat de vreemdeling volgens deze werkinstructie moet kunnen vertellen over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de seksuele geaardheid. Dat dit inherent stereotyperend is volgt de rechtbank daarom niet. Hetzelfde geldt voor het aan eiseres tegengeworpen gebrek aan kennis van de positie van LHBTI in Oeganda en Nederland. Verweerder heeft deze kennis namelijk expliciet gerelateerd aan het (vrijwilligers)werk dat zij verrichte voor de [organisatie] . Op deze wijze heeft verweerder deze tegenwerping concreet gemaakt en kan niet worden geoordeeld dat verweerder stereotypisch heeft beslist. Dat verweerder de samenwerkingsplicht heeft geschonden door de brief van ‘ [bedrijf] ’ als niet objectief en verifieerbaar terzijde te schuiven berust op een onjuiste lezing van het voornemen, ingelast in het bestreden besluit. Verweerder heeft de inhoud van de brief beoordeeld en deze als irrelevant beschouwd. De stellingen dat dit in strijd met de samenwerkingsplicht is en dat eiseres het voordeel van de twijfel moet worden gegund doen hieraan niet af. Verweerder heeft het document beoordeeld en in zoverre voldaan aan de samenwerkingsplicht. Het is aan eiseres om hierop te reageren en aan te geven hoe deze brief bijdraagt aan de geloofwaardigheid van haar relaas.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder element 3., de gestelde problemen als gevolg van de geaardheid van eiseres, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De rechtbank ziet met verweerder te veel bevreemdende/opmerkelijke elementen in de verklaringen van eiseres over de betrappingen in 2008 én in 2017 om deze geloofwaardig te achten. Eiseres heeft verklaard dat zij in 2008 niet mee hoefde naar een begrafenis in de familie vanwege een aanval van migraine. Terwijl de familie weg was, heeft zij [de persoon 1] bij haar thuis uitgenodigd (toen zij zich weer beter voelde) en heeft seks met haar in een onafgesloten ruimte zonder voorzorgsmaatregelen om betrapping te voorkomen. Precies op het moment dat beiden naakt zijn, komt de familie onverwachts terug van de begrafenis en betrapt hen. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiseres en [de persoon 1] op deze manier thuis – ‘en flagrant délit’ – zijn betrapt, terwijl hun gestelde relatie maatschappelijk onacceptabel en strafbaar is in Oeganda. Dat mensen, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft opgemerkt onlogische dingen kunnen doen, maakt dit niet anders. Voor de betrapping in 2017 geldt evenzeer dat verweerder ongeloofwaardig heeft kunnen vinden dat uitgerekend op het moment dat eiseres en haar vriendin seks hadden de receptionist van het hotel de hotelkamer opent zonder toestemming van de daarin verblijvende gasten.
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:7), werkt volgens de werkinstructie de ongeloofwaardigheid van één relevant element niet automatisch door in andere elementen van een asielrelaas. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres genoemde en ongeloofwaardig geachte problemen door haar seksuele geaardheid (element 3) niet met zich meebrengt dat uit de ongeloofwaardigheid van element 3. volgt dat element 2. ook ongeloofwaardig moet worden geacht. Dit element dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Deze manier van beoordelen heeft verweerder zelf ook in werkinstructie 2014/10 opgenomen.De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de lesbische geaardheid van eiseres niet geloofwaardig vindt. Daarbij is allereerst het volgende van belang. In het voornemen somt verweerder onder het kopje ‘privéleven’ kort de verklaringen van eiseres over haar gestelde geaardheid op, waarna hij het volgende overweegt: “
Hoewel betrokkene met het voorgaande inzicht verschaft in hoe de relatie met[de persoon 1] vorm heeft gekregen en ook dat zij worstelde met haar gevoelensgelet op het taboe op homoseksualiteit in de samenleving, heeft betrokkeneniet inzichtelijk gemaakt hoe zij uiteindelijk tot acceptatie van haarhomoseksualiteit is gekomen.”
Na deze passage vervolgt verweerder met vijf paragrafen waarom de zelfacceptatie niet inzichtelijk is gemaakt. Hiermee komt naar het oordeel van de rechtbank te veel gewicht aan zelfacceptatie toe, terwijl daarop op grond van werkinstructie 2018/9 niet meer de nadruk zou liggen. Wel kan de rechtbank volgen dat verweerder eiseres tegenwerpt dat het einde van haar jarenlange relatie met [de persoon 1] (geen contact meer kunnen krijgen via de telefoon) vaag is gebleven en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die relatie. Hoe dan ook, of verweerder de relatie met [de persoon 1] geloofwaardig vindt en hoe dit meeweegt in de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid van eiseres blijft onduidelijk. Gelet op de situatie in Oeganda voor LHBTI-ers heeft verweerder daarmee onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet is aan te merken als vluchteling of dat niet aannemelijk is eiseres bij terugkeer naar Oeganda een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten door de rechtsgevolgen in stand te laten of verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen. Met de huidige stand van zaken heeft verweerder niet uitgesloten dat eiseres recht op bescherming heeft. Verweerder zal, eventueel na het afnemen van een nieuw gehoor, een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moeten maken. De rechtbank ziet, gelet op de terughoudend toetsende rol van de rechter hierbij, geen mogelijkheid om dat zelf te doen. Gelet op de aard en omvang van het gebrek is de rechtbank van oordeel dat de bestuurlijke lus geen efficiënte afdoeningswijze is. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te verbieden haar uit te zetten zolang nog niet is beslist op haar beroep. Omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist bestaat geen aanleiding meer om dit verzoek toe te wijzen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).