In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te veel ontvangen WIA-uitkering. Eiseres ontving over de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 april 2018 een bedrag van € 5.803,80 te veel aan uitkering, wat het Uwv terugvorderde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde haar bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 18 september 2019 een zitting gehouden waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de feiten en het procesverloop uiteengezet. Eiseres had een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die met terugwerkende kracht was toegekend. Het Uwv had de WIA-uitkering nabetaald, maar ook een bedrag teruggevorderd dat volgens hen onverschuldigd was betaald. Eiseres betwistte de terugvordering en voerde aan dat de berekening onduidelijk was en dat het Uwv geen bruto bedragen mocht terugvorderen.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het bruto bedrag van € 5.803,80 terugvorderde. De rechtbank stelde vast dat de beleidsregel van het Uwv terugvordering van bruto-uitkeringen als uitgangspunt hanteert en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichting van het Uwv om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, zelfs als er fouten zijn gemaakt in de berekening.