ECLI:NL:RBDHA:2019:10889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WIA-uitkering en de beoordeling van bruto versus netto terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te veel ontvangen WIA-uitkering. Eiseres ontving over de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 april 2018 een bedrag van € 5.803,80 te veel aan uitkering, wat het Uwv terugvorderde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde haar bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 18 september 2019 een zitting gehouden waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de feiten en het procesverloop uiteengezet. Eiseres had een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, die met terugwerkende kracht was toegekend. Het Uwv had de WIA-uitkering nabetaald, maar ook een bedrag teruggevorderd dat volgens hen onverschuldigd was betaald. Eiseres betwistte de terugvordering en voerde aan dat de berekening onduidelijk was en dat het Uwv geen bruto bedragen mocht terugvorderen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het bruto bedrag van € 5.803,80 terugvorderde. De rechtbank stelde vast dat de beleidsregel van het Uwv terugvordering van bruto-uitkeringen als uitgangspunt hanteert en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichting van het Uwv om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, zelfs als er fouten zijn gemaakt in de berekening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer,
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder,

gemachtigde: M.L. Turnhout.

Procesverloop

In het primaire besluit van 9 januari 2019 heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij over de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 april 2018 een bedrag van € 5.803,80 te veel aan uitkering heeft ontvangen en is dit bedrag teruggevorderd.
In een besluit van 17 januari 2019 heeft het Uwv het teveel betaalde ingevorderd.
In de beslissing op bezwaar van 16 april 2019 heeft het Uwv de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Eiseres was aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank doet vandaag uitspraak. De beslissing staat hieronder. De redenen voor de beslissing staan daarna onder het kopje ‘Motivering’.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Feiten
1.1
Op 3 april 2018 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Op 12 juli 2018 heeft het Uwv haar met terugwerkende kracht per 1 juli 2015 die uitkering toegekend. Het gaat om een bedrag van € 2.086,26 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
1.2
Het Uwv heeft de WIA-uitkering nabetaald, onder verrekening van de door de gemeente Den Haag in dezelfde periode uitbetaalde bijstand. De uitbetalingen zijn terug te vinden op twee specificaties in het dossier:
1. Periode 1 juli 2015 tot en met 31 oktober 2015, bruto na verrekening € 4.863,40;
2. Periode 1 oktober 2015 tot en met 30 april 2018, bruto na verrekening € 34.933,66.
1.3
Eiseres is tegen de toekenning van de WIA-uitkering in bezwaar gegaan. Op 13 december 2018 is per 1 juli 2015 een IVA-uitkering toegekend. De specificatie van 18 december 2018 over de periode 1 juli 2015 tot en met 30 april 2018, na verrekening met de WIA-uitkering, laat een uit te betalen bedrag zien van € 12.656,35 bruto. Het netto bedrag van deze specificatie is op 20 december 2018 aan eiseres uitbetaald.
1.4
Het Uwv heeft eiseres in het primaire besluit laten weten dat over de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 april 2018 een bedrag van € 5.803,80 bruto aan uitkering teveel is betaald en dat dit bedrag wordt teruggevorderd. Eiseres is daartegen in bezwaar gegaan.
1.5
Het Uwv heeft in de beslissing op bezwaar een berekening gemaakt van de totale nabetaling, die uitkomt op een bedrag van € 6.853,36 bruto, inclusief vakantiegeld. Ook heeft het Uwv toegegeven dat een fout is gemaakt bij de berekening van de nabetaling. Voor de gemaakte fout heeft het Uwv excuses aangeboden.
1.6
Eiseres is het met de beslissing op bezwaar niet eens. Zij heeft twee argumenten naar voren gebracht. De IVA-uitkering is € 136,94 netto per maand hoger; de nabetaling moet dus (41 x 136 =) € 5.576 zijn. Het kan niet dat zij dan € 5.803,80 moet terugbetalen. De berekening blijft onduidelijk. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het Uwv geen bruto bedragen mocht terugvorderen; de brutering van de vordering had achterwege moeten blijven. Eiseres heeft daarvoor verwezen naar uitspraken van de hoogste rechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] .
1.7
Ten tijde van de zitting was het hele teruggevorderde bedrag aan het Uwv terugbetaald.
2. De vraag die de rechtbank moet beoordelen
De rechtbank moet beoordelen of het Uwv het bedrag van € 5.803,80 bruto van eiseres mocht terugvorderen.
3. Bruto of netto terugvorderen?
3.1
Het Uwv houdt zich bij het terugvorderen van uitkeringen aan een beleidsregel. [2] In die beleidsregel is terugvordering van de bruto-uitkering het uitgangspunt. Ook de CRvB gaat daar in zijn uitspraken van uit. [3] Het gaat hier niet om een terugbetaling in hetzelfde belastingboekjaar; de terugvordering is van 9 januari 2019, terwijl de nabetalingen in 2018 zijn gedaan, dus in een ander belastingboekjaar. Dat betekent dus dat het Uwv in deze zaak terecht de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering bruto heeft teruggevorderd.
3.2
De door eiseres genoemde uitspraken van de CRvB over bruteren kunnen hier niet worden toegepast. Het gaat in deze zaak namelijk niet om terugvordering van uitbetaalde bijstand, maar om een teruggevorderde nabetaling van een WIA-uitkering. Bovendien is in dit geval de beleidsregel van toepassing, zoals hiervoor al besproken. Dat argument slaagt dus niet.
4. De berekening van het teruggevorderde brutobedrag
4.1
Eiseres stelt dat de berekening van het teruggevorderde bedrag in het besluit op bezwaar nog steeds onduidelijk is. De rechtbank overweegt daarover dat de beslissing op bezwaar een overzicht bevat in de vorm van een tabel, waarin over de gehele periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2018 per kalendermaand staat weergegeven hoe hoog de bruto WIA-uitkering was, wat de bruto IVA-uitkering is, wat er bruto per maand had moeten worden uitbetaald en of er vakantiegeld over de betreffende maand moet worden uitgekeerd. Die tabel eindigt met een nabetaling van € 6.438,89 bruto. Daarnaast heeft eiseres recht op nabetaling vakantiegeld over de periode tot 1 mei 2018 van € 414,47 bruto. Omdat bruto € 12.656,35 was betaald, is onverschuldigd betaald een bedrag van € 12.656,35 minus € 6.853,36, dat is € 5.802,99 bruto. Het verschil met de beslissing op bezwaar
(€ 0,81) komt door afrondingsverschillen, schrijft het Uwv.
De rechtbank vindt de in de beslissing op bezwaar opgenomen tabel met de berekening van het teruggevorderde brutobedrag voldoende helder. Eiseres heeft ook niet expliciet duidelijk gemaakt wat er aan die berekening onjuist zou zijn. Aan het afrondingsverschil van € 0,81 gaat de rechtbank voorbij.
4.2
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de IVA-uitkering € 136,94 netto per maand hoger is en dat de nabetaling dan (41 x 136 =) € 5.576,-- moet zijn. De rechtbank verwijst allereerst naar 4.1 hiervoor, waaruit blijkt dat uitgegaan moet worden van bruto bedragen. Eiseres vergelijkt in haar beroepsgrond bovendien appels met peren: zij noemt een netto maandbedrag dat in een uitkeringsspecificatie van 2019 staat (23 januari 2019: € 1.678,58), trekt daar een netto maandbedrag af uit 2018 (14 december 2018: € 1.541,64), neemt de uitkomst daarvan (€ 136,94) en voert aan dat de netto nabetaling als bedrag ineens dan ook 41 keer dat netto bedrag moet zijn.
Die redenering klopt volgens de rechtbank niet. Uit de tabel in de beslissing op bezwaar blijkt dat de IVA-uitkering tussen € 148,99 (juli 2015) en € 157,68 (december 2018) bruto per maand hoger is; in totaal is de IVA-uitkering over de in geding zijnde periode
€ 6.438,89 bruto hoger. Dat bruto bedrag is vervolgens gebruikt om te berekenen hoeveel er moet worden verrekend met de bruto WIA-uitkering.
De netto uitkomst voor eiseres van de nabetaling van € 6.438,89 bruto ineens is afhankelijk van de belastingwetgeving, en dan vooral de toe te passen tarieven loonheffing op die nabetaling. De wijze van belastingheffing kan en mag de rechtbank in deze procedure niet beoordelen.
5. Is het onredelijk dat eiseres moet terugbetalen?
Op de zitting heeft eiseres gezegd dat zij het onredelijk vindt dat de nadelige gevolgen van de door het Uwv gemaakte fout voor haar rekening komen. De rechtbank kan zich dat goed voorstellen. Het Uwv heeft namelijk een fout gemaakt, terwijl tot op de zitting niet duidelijk is geworden wat er nu precies fout is gegaan en waardoor er teveel uitkering betaald is. Eiseres blijft er daarom over twijfelen of dit nu wel juist is.
Ondanks dat de rechtbank goed begrijpt dat eiseres er zo over denkt, is het Uwv op grond van de toepasselijke regelgeving verplicht de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. [4] Dat zou enkel anders zijn als er dringende redenen voor het Uwv zijn om geheel of gedeeltelijk van die terugvordering af te zien. [5] Volgens de vaste wetsuitleg van de CRvB blijkt dat er in een geval als dit voor het Uwv alleen dringende redenen zijn als door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene optreden. [6] Die dringende redenen zijn er volgens de rechtbank in dit geval niet. Uit het verhaal van eiseres op de zitting en uit het dossier blijkt namelijk niet van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties. Dat het Uwv een fout heeft gemaakt, is ook geen dringende reden om van terugvordering af te zien. De fout van het Uwv is immers juist de oorzaak van de terugvordering, het is dus niet een gevolg ervan. Ook dit is de vaste wetsuitleg van de CRvB. [7] Dat eiseres, het Uwv en de rechtbank niet weten wat er nu precies fout is gegaan, speelt daarbij geen rol.
6
. Invordering
6.1
Tegen de invordering heeft eiseres geen afzonderlijke argumenten aangevoerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Er is inmiddels ook volledig terugbetaald.
7. Conclusie
7.1
De conclusie is dat het Uwv het bedrag van € 5.803,80 bruto van eiseres mocht terugvorderen. Het beroep is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.D. David, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de CRvB worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraken van 18 september 2007 met LJN-nummers BB6119, 07/935 en 07/2685 WWB.
2.Die beleidsregel is de Beleidsregel terug- en invordering (Stcrt. 1999, nr 75, pag. 15 e.v.. daarin staat in punt 2,: “de bevoegdheid om onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, (is) gewijzigd in een verplichting.” In punt 5 staat verder het volgende: “Volgens de wet is voor terugvordering vatbaar de onverschuldigd betaalde uitkering alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald. (…)Wat uitkeringen betreft is het uitgangspunt voor terugvordering de bruto-uitkering (…). Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde lopende belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, dan behoeven ook de loonbelasting en de premies volksverzekeringen niet te worden terugbetaald en kan met terugbetaling van het netto-bedrag volstaan worden. De uitvoeringsinstellingen kunnen namelijk te hoge afdrachten aan loonbelasting en premies volksverzekeringen, bezien over het geheel van uitkeringen, binnen hetzelfde belastingboekjaar verrekenen met de nog aan de fiscus af te dragen heffingen. De fiscus aanvaardt deze handelwijze, indien althans aan het einde van het belastingboekjaar de bedragen op de individuele jaaropgaven correct weergeven wat voor de uitkeringsgerechtigde had moeten worden afgedragen. De fiscus staat een dergelijke verrekening niet toe in geval het belastingboekjaar is afgesloten.”
3.CRvB 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1493, overweging 4.2.6: “Appellant is bij de door verrekening geëffectueerde terugvordering terecht uitgegaan van het bruto bedrag aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering en het bruto bedrag aan uitkeringen waarop betrokkene alsnog recht had gekregen. Dit is niet alleen in overeenstemming met onderdeel 5 van de Beleidsregel terug- en invordering op grond waarvan terugvordering van bruto-uitkering uitgangspunt is, maar in het geval van verrekening ook een juiste benadering uit een oogpunt van vergelijking met gelijke grootheden.”.
4.In artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA staat dat een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald of verstrekt door het Uwv wordt teruggevorderd. In lid 6 van dat artikel staat: “Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.”
5.In artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA staat: “Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.”
6.ECLI:NL:CRVB:2008:BG3968, overweging 5.5.
7.ECLI:NL:CRVB: 2015:1523, overweging 5.4.