ECLI:NL:RBDHA:2019:10937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/561458 / HA ZA 18-1044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de nakoming van een mondelinge overeenkomst tot de aankoop van een perceel grond en de gevolgen van wanprestatie en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser sub 1] en [B.V. I] aan de ene kant, en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de andere kant. De zaak betreft een geschil over een mondelinge overeenkomst die zou zijn gesloten tussen [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] over de aankoop van een perceel grond van FloraHolland. [gedaagde sub 2] zou het perceel aankopen en een deel daarvan doorverkopen aan [eiser sub 1] voor een prijs van € 35,- per vierkante meter. Echter, [gedaagde sub 2] heeft het perceel niet aangekocht, omdat zijn vader, [gedaagde sub 1], de transactie uit rancune heeft geblokkeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde sub 2] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door de aankoop van het perceel te faciliteren, waardoor [eiser sub 1] schade heeft geleden. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] veroordeeld tot levering van het perceel aan [eiser sub 1] en tot schadevergoeding. De vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 1 c.s.] zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/561458 / HA ZA 18-1044
Vonnis van 23 oktober 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] , te [plaats] ,

2.
[B.V. I], te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.A. Huijgen te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , te [plaats] ,

2.
[gedaagde sub 2], te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.A. Beck te Leiden.
Eisers worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser sub 1] ’ en ‘ [B.V. I] ’ en gezamenlijk ‘ [eiser sub 1 c.s.] ’ genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk ‘ [gedaagde sub 1] ’ en ‘ [gedaagde sub 2] ’ en gezamenlijk ‘ [gedaagde sub 1 c.s.] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 september 2018, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord van 12 december 2018, met producties 1 tot en met 13;
  • het tussenvonnis van 9 januari 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • de brief van 11 april 2019 van de zijde van [eiser sub 1 c.s.] , met producties 15 en 16;
  • het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 26 april 2019;
  • de akte uitlaten van 29 mei 2019 van de zijde van [gedaagde sub 1 c.s.]
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[B.V. I] is een veredelingsbedrijf en bloemenkwekerij gevestigd aan de [adres] , met [eiser sub 1] als enig bestuurder.
2.2.
[gedaagde sub 2] is bestuurder van [B.V. II] , een bedrijf dat zich bezighoudt met het met de productie en verkoop van keukens (hierna: ‘het Keukenbedrijf’). [gedaagde sub 1] is de vader van [gedaagde sub 2] en oprichter van het Keukenbedrijf, maar is daar op dit moment niet meer werkzaam. [gedaagde sub 1] is nog wel woonachtig in woning naast het Keukenbedrijf.
2.3.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] leven sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw in meer of mindere mate in onmin met elkaar in verband met destijds door [eiser sub 1] gemaakte bezwaren tegen (bouw)plannen van het Keukenbedrijf.
2.4.
De percelen van [eiser sub 1 c.s.] en het Keukenbedrijf grenzen aan het weiland dat kadastraal bekend is als [plaats] , sectie [I] (hierna: ‘het Perceel’). Op 28 juni 2012 heeft [gedaagde sub 1] met betrekking tot het Perceel een bruikleenovereenkomst gesloten met de toenmalige eigenaar ervan, te weten FloraHolland U.A. (hierna: ‘FloraHolland’). Hij kreeg hierbij het recht om zijn paarden te laten grazen op het Perceel.
2.5.
In het najaar van 2017 heeft FloraHolland te kennen gegeven dat zij van zins was om tot verkoop over te gaan van meerdere percelen in het gebied rond de bedrijven van partijen, waaronder het Perceel.
2.6.
Nadien hebben [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] enkele keren met elkaar gesproken over de mogelijkheid van een onderlinge ruil van hun percelen en de aankoop van een aantal door FloraHolland aangeboden percelen. Ook hebben zij gesproken over de mogelijkheid dat [gedaagde sub 2] het Perceel zou aankopen en een gedeelte hiervan zou doorleveren aan [eiser sub 1 c.s.]
2.7.
[gedaagde sub 2] heeft op 23 november 2017 per e-mailbericht aan de makelaar van FloraHolland een bod uitgebracht op het Perceel van € 27,- per vierkante meter. Op dezelfde dag heeft ook [eiser sub 1] per e-mailbericht aan die makelaar voor hetzelfde bedrag per vierkante meter een bod uitgebracht op het Perceel.
2.8.
Op 30 november 2017 heeft de makelaar van FloraHolland afzonderlijke e-mailberichten aan [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] gestuurd, waarin is vermeld dat de prijs van € 27,- per vierkante meter te laag is en dat FloraHolland het Perceel wil verkopen voor een prijs van € 35,- per vierkante meter.
2.9.
Met een e-mailbericht aan de makelaar van FloraHolland van 20 december 2017 heeft [gedaagde sub 2] zijn bod op het Perceel verhoogd tot € 30,- per vierkante meter. De makelaar heeft dit bod namens FloraHolland telefonisch afgewezen en te kennen gegeven dat FloraHolland akkoord kan gaan met een prijs van € 35,- per vierkante meter.
2.10.
Per e-mailbericht van 21 december 2017 heeft de makelaar van FloraHolland aan [eiser sub 1] onder meer het volgende medegedeeld, waarbij met ‘RFH’ gedoeld wordt op FloraHolland:
“RFH houdt vast aan € 195.000 kosten koper voor [perceel II] . Ten aanzien van perceel [I] kunnen wij nog geen uitsluitsel geven aangezien de gesprekken met de heer [gedaagde sub 2] ook nog lopen. Ik kan wel bevestigen dat als RFH niet tot overeenstemming komt met de heer [gedaagde sub 2] voor [I] , wij vrij zijn om ook dit perceel aan jou aan te bieden voor € 35 per m2, maar uitsluitend als de heer [gedaagde sub 2] niet zal kopen.”
2.11.
[eiser sub 1] heeft bij e-mailbericht van 23 februari 2018 aan zijn bank onder meer het volgende medegedeeld:
“Kadastraal [I] , weilandje dat opgedeeld wordt met de buurman”
2.12.
Medio maart 2018, tijdens een bezoek van de makelaar van FloraHolland aan het Keukenbedrijf en in aanwezigheid van [gedaagde sub 2] , is tussen FloraHolland en [gedaagde sub 1] mondeling overeenstemming bereikt over de aankoop van het Perceel door laatstgenoemde in persoon. [eiser sub 1 c.s.] is hiervan niet op de hoogte gesteld.
2.13.
Op 22 maart 2018 heeft [eiser sub 1] aan zijn accountant per e-mail onder meer het volgende medegedeeld:
“Kink / kinkje in de kabel, buurman is nog helemaal niet in de weer geweest om het weiland tussen ons te verdelen. Hij wacht op eerst op de overschrijving, “ik heb nog niets gekocht”. Hij doet wat wazig, weet nog niet hoeveel grond hij zelf wil houden.
Hij was wel op de hoogte van de vrijstelling voor overdrachtsbelasting. Met andere woorden, hij neemt de tijd, laat zich niet haasten.
Ik heb met [… ] van de ABN overlegd en gevraagd de kredietaanvraag voor nu te beperken tot de aankoop van de oude kassen enkel. Mocht de buurman het ei gelegd hebben, kan wel september worden, dan vragen we een tweede financiering aan.”
2.14.
Op 25 april 2018 is de akte houdende levering van het Perceel van Flora Holland aan [gedaagde sub 1] gepasseerd bij de notaris en op 26 april 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.15.
Eind mei/begin juni 2018 hebben [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] gesproken over het doorleveren van een gedeelte van het Perceel aan [eiser sub 1 c.s.]
2.16.
Op 9 juli 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer [eiser sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en de heer [A] (werkzaam bij [B.V. I] ). [eiser sub 1] heeft dit gesprek opgenomen (hierna: ‘de Audio-opname’). Van de Audio-opname is een woordelijke transcriptie gemaakt (hierna: ‘de Transcriptie’).
2.17.
Op 4 september 2018 heeft [eiser sub 1 c.s.] ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir beslag laten leggen op het Perceel.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser sub 1 c.s.] vordert primair samengevat - dat de rechtbank bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [gedaagde sub 1] :
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser sub 1] heeft gehandeld en alle schade die laatstgenoemde hierdoor heeft gelden dient te vergoeden;
II. [gedaagde sub 1] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot levering aan [eiser sub 1] van 4.300 vierkante meter grond van het Perceel, zoals weergegeven op de door [eiser sub 1 c.s.] overgelegde kadastrale tekening, tegen een prijs van € 35,- per vierkante meter en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag en met de bepaling dat nadat zestig dagen zijn verstreken dat [gedaagde sub 1] met de nakoming van dit gebod in gebreke is dit vonnis dezelfde kracht heeft als een tussen [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] opgemaakte akte van levering;
ten aanzien van [gedaagde sub 2] :
III. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met [eiser sub 1] ;
IV. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met [eiser sub 1] , bestaande uit verkrijging van het Perceel van [gedaagde sub 1] en levering van 4.300 vierkante meter grond hiervan aan [eiser sub 1] , een en ander zoals weergegeven op de door [eiser sub 1 c.s.] overgelegde kadastrale kaart tegen een prijs van € 35,- per vierkante meter binnen twee weken na betekening van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag;
V. indien nakoming blijvend onmogelijk is, [gedaagde sub 2] veroordeelt tot vergoeding van alle schade die [eiser sub 1] als gevolg van de wanprestatie van [gedaagde sub 2] heeft geleden, op te maken bij staat;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] tot betaling van de beslagkosten, proceskosten en de nakosten.
Subsidiair vordert [eiser sub 1 c.s.] dat bovenstaande vorderingen worden toegewezen jegens [B.V. I] in plaats van jegens [eiser sub 1] .
3.2.
[eiser sub 1 c.s.] legt hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. - [eiser sub 1] heeft met [gedaagde sub 2] een mondelinge overeenkomst gesloten, inhoudende dat [gedaagde sub 2] het Perceel van FloraHolland zou aankopen en een deel daarvan van ongeveer 4.300m2 zou doorverkopen aan [eiser sub 1] voor een prijs van € 35 per vierkante meter.
  • [gedaagde sub 2] is evenwel tekortgeschoten in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen: hij heeft het Perceel niet aangekocht en het overeengekomen deel daarvan niet doorgeleverd aan [eiser sub 1] . [gedaagde sub 2] is nog steeds gehouden tot nakoming of, indien dit blijvend onmogelijk is, tot vergoeding van alle schade die [eiser sub 1] door voornoemde tekortkoming heeft geleden.
  • [gedaagde sub 1] heeft opzettelijk, vanwege oud zeer jegens [eiser sub 1] , de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde sub 2] gefrustreerd. Hij heeft zijn zoon ertoe bewogen toe te staan dat hijzelf het Perceel kon aankopen, wat ook is gebeurd. Door opzettelijk de tekortkoming van [gedaagde sub 2] te bevorderen heeft [gedaagde sub 1] een onrechtmatige daad gepleegd tegen [eiser sub 1] en dient hij daarom alle daardoor geleden schade van [eiser sub 1] te vergoeden. [eiser sub 1] vordert bij wijze van schadevergoeding in natura levering van de circa 4300 m2 van het Perceel tegen de met [gedaagde sub 2] overeengekomen prijs van € 35 per vierkante meter.
  • De vorderingen worden primair ingesteld door [eiser sub 1] in privé met wie [gedaagde sub 2] de overeenkomst heeft gesloten. Voor het geval wordt geoordeeld dat niet met [eiser sub 1] in privé is gecontracteerd, worden de vorderingen subsidiair door [B.V. I] ingesteld.
in reconventie
3.3.
[gedaagde sub 1 c.s.] vordert samengevat - dat het door [eiser sub 1 c.s.] gelegde conservatoir beslag onmiddellijk wordt opgeheven. Hij legt hieraan ten grondslag dat het beslag onnodig is gelegd, althans dat een onderliggend recht of vordering waarop het beslag gegrond is ontbreekt.
in conventie en reconventie
3.4.
Partijen voeren over en weer verweer. Op hun stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
De handelwijze van [gedaagde sub 2]
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] . In de visie van [gedaagde sub 1 c.s.] is dat niet het geval; er zijn weliswaar gesprekken geweest tussen [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] , maar die hebben niet geresulteerd in de door [eiser sub 1] bedoelde overeenkomst. Wel hebben zij afgesproken dat ieder van hen op verschillende, door Flora Holland geveilde, percelen zou bieden opdat ze niet de prijs op zouden drijven. Ook is vrijblijvend gesproken over de mogelijkheid om percelen die zij al in hun bezit hadden met elkaar te ruilen, aldus nog steeds [gedaagde sub 1 c.s.]
4.2.
Subsidiair voert [gedaagde sub 1 c.s.] aan dat, indien er al een overeenkomst tot stand is gekomen, die overeenkomst nietig is omdat de daaruit voortvloeiende verbintenissen niet voldoende bepaalbaar zijn als bedoeld in artikel 6:227 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De vorderingen kunnen dan ook niet worden toegewezen, aldus [gedaagde sub 1 c.s.]
4.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding daarvan. Zonder overeenstemming over de essentiële elementen van een overeenkomst komt, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid, geen overeenkomst tot stand, zo volgt uit artikel 6:227 BW. Het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, hangt af van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval (Hoge Raad 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9771).
4.4.
Niet in geschil is dat [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] in de periode van november 2017 tot en met mei 2018 gesprekken hebben gevoerd over de mogelijkheid van een onderlinge ruil van hun percelen en de aankoop van een aantal door FloraHolland aangeboden percelen. Ook hebben zij gesproken over de mogelijkheid dat [gedaagde sub 2] het Perceel zou aankopen en een gedeelte hiervan zou doorverkopen aan [eiser sub 1] . Partijen verschillen evenwel van mening over het antwoord op de vraag of de gesprekken ten aanzien van die laatste mogelijkheid hebben geresulteerd in wilsovereenstemming. Uit de Transcriptie van het gesprek op 9 juli 2018, waarvan de juistheid niet is bestreden, leidt de rechtbank af dat dit het geval is geweest. In het desbetreffende gesprek laat [gedaagde sub 2] ondubbelzinnig blijken dat hij het met [eiser sub 1] eens is dat tussen hen een overeenkomst tot stand was gekomen, maar dat hij zich naderhand heeft bedacht:
“ [eiser sub 1] : Ja maar ik had een afspraak met jou. Ik heb daar rustig op gewacht want jij hebt me heel eerlijk toegezegd ik hoef al die grond niet.
[gedaagde sub 2] : Klopt, klopt… klopt, dat heb ik ook gezegd, maar eh… ik ben inderdaad op andere gedachte gekomen omdat in wezen wou ik ruilen met je dat was me hoofdzaak. Dat was al in het allereerste gesprek was dat.
[…]
[eiser sub 1] : We delen het toch. We zouden hem delen. Toch? Wij hadden toch een mondelinge overeenkomst?
[gedaagde sub 2] : Ja mondeling is nog niet schriftelijk. Zeggen ken je alles normaal natuurlijk.
[…]
[gedaagde sub 1] : Nou met mij heb je geen afspraak
[gedaagde sub 2] : Nee, met mij heb je een afspraak.
[eiser sub 1] : Ik had met jou een afspraak.
[…]
[eiser sub 1] : Ik had [gedaagde sub 2] aan de tafel in oktober/november en daar maakten we samen een afspraak om de hoek grond te verdelen.
[gedaagde sub 1] : Ja ja, wij zeggen niet dat dat niet zo is. Dat zeggen we helemaal niet.”
4.5.
Ter zitting heeft [gedaagde sub 2] gesteld dat hij nooit heeft laten blijken dat hij een doorleveringsovereenkomst met [eiser sub 1] wilde sluiten en dat [eiser sub 1] hierop ook niet mocht vertrouwen. De rechtbank acht deze stelling echter niet verenigbaar met het hiervoor aangehaalde gespreksdeel die een ondubbelzinnige erkenning door [gedaagde sub 2] bevat. Ter zitting met die erkenning geconfronteerd, heeft [gedaagde sub 2] zijn andersluidende stelling niet nader toegelicht, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
4.6.
Ter toelichting van de gestelde omvang van het door [gedaagde sub 2] te kopen Perceel en van het vervolgens door hem aan [eiser sub 1] te verkopen gedeelte daarvan, heeft [eiser sub 1 c.s.] de volgende (door hem gearceerde) kadastrale kaart als productie 1 bij dagvaarding overgelegd. Het volgens [eiser sub 1] door [gedaagde sub 2] door te verkopen deel van het Perceel is omwille van de leesbaarheid van dit vonnis door de rechtbank gemarkeerd met een letter ‘A’, het door [gedaagde sub 2] te behouden deel met een letter ‘B’. Deel B grenst aan perceel [III] dat toebehoort aan [gedaagde sub 1] en waarop het Keukenbedrijf is gevestigd.
[gedaagde sub 1 c.s.] hebben deze weergave door [eiser sub 1 c.s.] van een toekomstige splitsing van het Perceel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank houdt deze weergave daarom voor juist.
4.7.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1 c.s.] blijkens de Transcriptie op 9 juli 2018 als volgt hebben gesproken:
“ [eiser sub 1] : Nou vertel, leg dan eens uit wat je dan kwam doen?
[gedaagde sub 2] : Ik wou ruilen. En dat wou jij weer niet. Jij wou meer hebben dan wij en dat eh… daar heb ik ff niet over geluld maar in wezen als je zoiets samen koopt moet je 50/50 nemen maar jou meer hebben hè. Dat ik ook niet mee eens.
[eiser sub 1] : Nee… wacht even. Mag ik dan ook? Want jij zei: ik wil de punt, ik wil de oprit verbreden. Ik hoef al die grond niet want dat is me teveel om bij te houden.
[gedaagde sub 2] : Klopt. Het is ook teveel om bij te houden ja.
[…]
[eiser sub 1] : We zouden samen zouden we die hoek grond kopen!
[gedaagde sub 2] : Houden we nou voor ons eigen.
[eiser sub 1] : We zouden land samen opsplitsen. Je zou de punt…
[gedaagde sub 1] : Het komt er eerdaags dus gewoon op neer dat eh… wij hebben dus geen vertrouwen in je omdat je je afspraken niet nakomt.”
4.8.
Hieruit volgt dat tussen [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] duidelijk was welk onroerend goed [gedaagde sub 2] van FloraHolland zou kopen, namelijk het Perceel, aangeduid als de ‘hoek grond’, en welk gedeelte daarvan [gedaagde sub 2] na doorverkoop aan [eiser sub 1] in eigendom zou houden, namelijk ‘de punt’. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen en het verhandelde ter zitting, leidt de rechtbank hieruit af partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 2] na zijn aankoop van het Perceel deel A zou doorverkopen aan [eiser sub 1] en deel B zelf zou houden om daarmee de oprit van/naar zijn perceel [III] te verbreden. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1 c.s.] geen overtuigende aanknopingspunten aangedragen voor een andere uitleg. Dat, zoals [gedaagde sub 1 c.s.] aanvoert, partijen nog niet exact hadden vastgesteld hoe groot de oppervlakte van delen A en B was, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers, voor het vereiste van bepaalbaarheid is voldoende dat partijen in algemene zin begrijpen welk stuk land geleverd moet worden, waarna een nadere uitmeting (bijvoorbeeld door het Kadaster) plaats kan vinden. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het object van de koop door [eiser sub 1] in voldoende mate aan het bepaalbaarheidsvereiste voldaan.
4.9.
Ook over de prijs (per vierkante meter) zijn [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] het destijds eens geworden, zo volgt uit de Transcriptie van hun gesprek op 9 juli 2018:
“ [eiser sub 1] : Dan ga ik ‘m kopen, doe jij mee? Heb je tegen mij gezegd voor die € 35,-.
[gedaagde sub 2] : Nee ‘wat vind jij ervan?’, heb ik gezegd.
[eiser sub 1] : Ja en toen heb ik gezegd: ‘Nou dan doe ik mee voor die € 35,-
[gedaagde sub 2] : Jij hebt nog gezegd luister ff je ken ook minder bieden.
[eiser sub 1] : Nee, nee, nee, ik heb toen gezegd dan ga ik voor die € 35,- dan doe ik mee, dan sta ik er achter. Waar of niet?
[gedaagde sub 2] : Ja dat is wel waar ja.
[…]
[eiser sub 1] : Nee, nee, nee, ik heb toen gezegd dan ga ik voor die € 35,- dan doe ik mee, dan sta ik er achter. Waar of niet?
[gedaagde sub 2] : Ja dat is wel waar ja.”
4.10.
Hieruit volgt dat [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] zowel overeenstemming hadden bereikt over de prijs waarvoor [gedaagde sub 2] het Perceel in eerste instantie van FloraHolland zou kopen, als over de prijs die [eiser sub 1 c.s.] vervolgens voor het aan hem te leveren gedeelte aan [gedaagde sub 2] zou betalen, te weten € 35,- per vierkante meter.
4.11.
[gedaagde sub 1 c.s.] voert aan dat desondanks niet aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan, omdat niet was afgesproken wat de totaalprijs was die [eiser sub 1] voor deel A zou betalen. Dit was naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden voor de totstandkoming van een rechtsgeldige overeenkomst echter ook niet nodig. Omdat partijen het object van de koop en de prijs per vierkante meter waren overeengekomen, kon naderhand eenvoudig door partijen de prijs van het gehele door te leveren gedeelte worden berekend, waarmee ook in zoverre in voldoende mate aan het bepaalbaarheidsvereiste werd voldaan.
4.12.
[gedaagde sub 1 c.s.] voert aan dat ook niet aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan, omdat nog niet precies vaststond wie de contractspartij van [gedaagde sub 2] was: [B.V. I] of [eiser sub 1] . De rechtbank is evenwel van oordeel dat [eiser sub 1] tegenover het verweer van [gedaagde sub 1 c.s.] genoegzaam heeft toegelicht dat hij deel A van het Perceel als privépersoon wilde aankopen en niet namens [B.V. I] Overigens blijkt uit de stukken niet dat de precieze identiteit van de kopende contractspartij voor [gedaagde sub 2] van wezenlijk belang was bij de onderhandelingen. [gedaagde sub 2] voerde de gesprekken met [eiser sub 1] die ook enig directeur en aandeelhouder is van [B.V. I] [gedaagde sub 2] had dus hoe dan ook uitsluitend met de persoon van [eiser sub 1] te maken als zijn contractuele wederpartij. [gedaagde sub 2] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat de precieze hoedanigheid van [eiser sub 1] (als privépersoon als directeur van zijn B.V.) meer was dan alleen een variabele die partijen naderhand in een schriftelijke vastlegging van het overeengekomene konden invullen.
4.13.
[gedaagde sub 1 c.s.] voert nog aan dat ook uit het feit dat [eiser sub 1] zelfstandig biedingen heeft gedaan op het Perceel blijkt dat [eiser sub 1] er zelf evenmin van uitging dat er een doorleveringsovereenkomst gesloten was. Dergelijke biedingen vallen immers niet te rijmen met hetgeen volgens [eiser sub 1] was afgesproken in de doorleveringsovereenkomst, aldus [gedaagde sub 1 c.s.] De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Ter zitting heeft [eiser sub 1] toegelicht dat hij die biedingen voor hetzelfde bedrag - € 27 per vierkante meter - met [gedaagde sub 2] had afgestemd en dat dit een overeengekomen gezamenlijke strategie was om kans op het verwerven van het Perceel voor dat bedrag te vergroten. Die toelichting vindt steun in het volgende deel uit het gesprek op 9 juli 2018:
“ [eiser sub 1] : […] Jij hebt bij mij gezeten om te zeggen we kopen samen we gaan niet de prijs opdrijven.
[gedaagde sub 2] : Dat klopt, dat heb ik gezegd ja.
[eiser sub 1] : Dan gaan we € 27,- bieden. Toch?
[gedaagde sub 2] : Ja
[eiser sub 1] : Nou ik heb daar € 27,- meegeboden. Had ik een rotstreek uitgehaald dan was ik op € 35, al...
[gedaagde sub 2] : Je moet niet tegen mij gaan zeggen [gemompel]
[eiser sub 1] : Ik heb op het zelfde moment gezegd ik geef ook 27 dan doen we hetzelfde.
[gedaagde sub 2] : Maar je hebt tegen mij niet gezegd dat je ook tegen de flora ging zeggen € 27,-.
[…]
[eiser sub 1] : Jazeker, hetzelfde moment dan zeg ik dan doe ik ook 27, dan dan laten we maar die makelaar weten dat we allebei hetzelfde geven.
[…]
[eiser sub 1] : We delen het toch. We zouden hem delen. Toch? Wij hadden toch een mondelinge overeenkomst?
[gedaagde sub 2] : Ja mondeling is nog niet schriftelijk. Zeggen ken je alles normaal natuurlijk.”
4.14.
Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] mondeling een overeenkomst tot stand is gekomen volgens welke [gedaagde sub 2] het Perceel zou aankopen van FloraHolland en deel A van dit perceel zou doorverkopen en leveren aan [eiser sub 1] voor een bedrag van € 35 per vierkante meter.
4.15.
[gedaagde sub 1 c.s.] heeft betoogd dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting van [gedaagde sub 2] om een deel van het Perceel te leveren aan [eiser sub 1 c.s.] een voorwaardelijke verbintenis betrof, in die zin dat deze verbintenis afhankelijk was van het kopen en geleverd krijgen van het Perceel door [gedaagde sub 2] . Nu [gedaagde sub 1] het Perceel heeft gekocht, is deze opschortende voorwaarde niet vervuld en heeft er dus nooit een verplichting bestaan tot levering van een deel van het Perceel door [gedaagde sub 2] , aldus [gedaagde sub 1 c.s.]
4.16.
Dit betoog kan [gedaagde sub 1 c.s.] niet baten. Indien zou moeten worden aangenomen dat sprake was van de hiervoor bedoelde opschortende voorwaarde – hetgeen [eiser sub 1 c.s.] uitdrukkelijk betwist – dan geldt dat [gedaagde sub 2] in weerwil van de overeenkomst heeft toegestaan dat zijn vader [gedaagde sub 1] het Perceel aankocht. [gedaagde sub 2] heeft daarmee belet dat die opschortende voorwaarde in vervulling ging. De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden meebrengen dat de opschortende voorwaarde op de voet van artikel 6:23 lid 1 BW als vervuld moet worden beschouwd. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank hetgeen hierna ten aanzien van de handelwijze van [gedaagde sub 1] wordt overwogen en het gegeven dat [gedaagde sub 2] hierbij nauw betrokken is geweest.
4.17.
Vast staat dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn aankoop- en leveringsverplichtingen jegens [eiser sub 1] , nu hij het Perceel niet van FloraHolland heeft gekocht.
4.18.
Deze uitkomst leidt ertoe dat de onder III gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Nu FloraHolland het Perceel aan een derde ( [gedaagde sub 1] ) heeft verkocht en geleverd, is nakoming door [gedaagde sub 2] van de doorleveringsovereenkomst blijvend onmogelijk geworden. De vordering onder IV, die neerkomt op een veroordeling van [gedaagde sub 2] tot nakoming van die overeenkomst, zal daarom worden afgewezen. Die blijvende onmogelijkheid betekent echter wel dat [gedaagde sub 2] jegens [eiser sub 1] schadeplichtig is geworden. Dat [eiser sub 1] door de tekortkoming van [gedaagde sub 2] schade heeft ondervonden, is voldoende aannemelijk geworden. Dat betekent dat de onder V gevorderde veroordeling tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen.
Onrechtmatige daad [gedaagde sub 1]
4.19.
Aan de orde is dan de vraag of [gedaagde sub 1] met diens aankoop van het Perceel een respectplicht ten opzichte van de overeenkomst tussen [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] heeft geschonden en of dit een onrechtmatige daad oplevert jegens [eiser sub 1] , zoals laatstgenoemde heeft betoogd. [gedaagde sub 1] beantwoordt die vraag ontkennend en voert aan dat het aanvaarden van een ruime respectplicht op gespannen voet staat met de contractsvrijheid. Verder spreekt [gedaagde sub 1] tegen dat hij ten tijde van zijn aankoop van het Perceel wist of behoorde te weten dat die aankoop een tekortkoming van zijn zoon [gedaagde sub 2] jegens [eiser sub 1] zou opleveren. De rechtbank overweegt als volgt.
4.20.
Derden dienen tot op zeker hoogte de belangen die voor partijen voortvloeien uit hun overeenkomst te eerbiedigen. Deze verplichting vloeit voort uit de maatschappelijke zorgvuldigheid. Een schending van deze respectplicht kan leiden tot een onrechtmatige daad. Het enkele feit dat de derde wist of behoorde te weten dat hij betrokken was bij andermans contractbreuk, maakt zijn gedrag nog niet onzorgvuldig. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. Deze bijkomende omstandigheden kunnen zijn de uitlokking van of opzettelijke bewerkstelliging van de contractbreuk, terwijl zekerheid bestond over nadeel dat voor de eiser zou ontstaan, of het anderszins faciliteren en profiteren van een wanprestatie van een ander (Hoge Raad 18 juni 1971, ECLI:NL:HR:1971:AC5126, NJ 1971/408). Als toetsingsmoment geldt in beginsel het moment dat de derde zijn overeenkomst sluit (Hoge Raad 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084, NJ 2007/78).
4.21.
Vaststaat dat [gedaagde sub 1] het Perceel heeft gekocht en geleverd gekregen. Aldus dient te worden beoordeeld in hoeverre [gedaagde sub 1] op het moment dat hij het Perceel kocht wetenschap had of had moeten hebben van het feit dat hij daarmee betrokken was bij contractbreuk door [gedaagde sub 2] , en of er bijkomende omstandigheden zijn aan te wijzen die zijn gedrag onrechtmatig maken.
4.22.
[eiser sub 1] heeft in dit kader een op 12 september 2018 schriftelijk door de heer [A] (hierna: [A] ) afgelegde verklaring overgelegd. [A] verklaart hierin dat hij op 9 juli 2018 reeds in gesprek was met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] nog vóórdat [eiser sub 1] de Audio-opname had gestart. Dit is overigens tussen partijen niet in geschil. Omtrent de inhoud van zijn ‘voorgesprek’ heeft [A] onder meer als volgt verklaard, waarbij met ‘ [gedaagde sub 1] ’ wordt gedoeld op [gedaagde sub 1] , met ‘ [eiser sub 1] ’ op [eiser sub 1] en met ‘ [gedaagde sub 2] ’ op [gedaagde sub 2] :
“Ik vroeg [gedaagde sub 2] of hij [eiser sub 1] er samen met [gedaagde sub 1] heeft ingeluisd door tegen hem te liegen dat hij het perceel aan [eiser sub 1] zou geven en de punt zelf zou houden, terwijl hij toen al met zijn vader had bedacht dat vader het perceel zou kopen. [eiser sub 1] zou dan buiten spel staan. [gedaagde sub 2] antwoordde dat hij [eiser sub 1] er inderdaad samen met zijn vader op die manier heeft ingeluisd.
Ik vroeg [gedaagde sub 1] of hij ervan genoot, dat hij [eiser sub 1] zo heeft belazerd. Hij antwoordde dat hij erin leeft. Ik vroeg hem of het goed voelde dat hij op deze manier zijn gram haalde. Dat bevestigde hij.”
4.23.
[A] en [gedaagde sub 1] hebben later in het gesprek onder meer het volgende gezegd, zo blijkt uit de Transcriptie:
“ [A] : Ja, hij heeft het zelf tegen mij gezegd net. Hij vindt het heerlijk zegt ‘ie. Ik zeg: [xx] zeg… kijk uit wat je zegt. Weet je dat nog net? Jij hebt gezegd ik vind het heerlijk.
[gedaagde sub 1] : Als je vanaf 1990 dwarsgezeten wordt, alles wat je doet krijg je bezwaarschriften over. Hè? En, is dat niet zo? […]
4.24.
De Transcriptie luidt verder onder meer als volgt:
“ [eiser sub 1] : Ik had [gedaagde sub 2] aan de tafel in oktober/november en daar maakten we samen een afspraak om de hoek grond te verdelen.
[gedaagde sub 1] : Ja ja, wij zeggen niet dat dat niet zo is. Dat zeggen we helemaal niet.”
[…]
[gedaagde sub 1] : Ok maar daar komt ook nog een keer bij… Gerechtelijk gezien is het ook nog een keer zo. Je hebt die afspraken en alles dan wel met [gedaagde sub 2] gemaakt en kijk, liegen daar heb ik een hekel aan dus ik lieg er ook niet over van wat ik weet maar het is wel zo dat uiteindelijk ik heb het gekocht en niet [gedaagde sub 2] en ook het bedrijf heb het niet gekocht. Ik heb het zelf gekocht.”
4.25.
Ook vermeldt de Transcriptie:
“ [gedaagde sub 1] : Je hele leven heb je al geprobeerd mij te pakken.
[A] : Daar gaat het niet over.
[eiser sub 1] : Nee dat is waar.
[gedaagde sub 1] : Maar voor mij wel!
[…]
[gedaagde sub 1] : Vrijheid en je uitzicht en de mensen die je nauwelijks… als jij daar kassen gaat bouwen kan niemand je vinden, dan zit je ertussen.
[…]
[gedaagde sub 1] : En jij hebt altijd overal dwars in gelegen.
[…]
[A] : Dit is die ouwe… er zit oud zeer!
[gedaagde sub 2] : Ja nou dat klopt.
[gedaagde sub 1] : Ja, ja, er zit een berg oud zeer.
[…]
[gedaagde sub 1] : Als je vanaf 1990 dwarsgezeten wordt, alles wat je doet krijg je bezwaarschriften over. Hè? En, is dat niet zo?
[…]
[gedaagde sub 1] : En toen heb je vanaf 1990 heb je nooit anders als alles wat ik deed later de jongens heb je tegengewerkt dat heb je tegengegaan. (…) Ik ben hier begonnen en ik heb altijd buiten de wet moeten leven. Als ik dat niet gedaan had en het is altijd gevechten geweest. als ik dat niet gedaan had dan hadden we nou niet bestaan.
[…]
[A] : Wat jij wil. Jij wil je gram halen. Jij wil je gram halen. Dat wil jij. Ja dat heb je vanmiddag net gezegd. Jij leeft hierin…
[gedaagde sub 1] : Nee, ik wil mijn gram niet halen. Ik wil ons bedrijf
[A] : Nee jij
[gedaagde sub 1] : Ok, het is nu hunnie bedrijf maar ik wil dat bedrijf veilig stellen. Er kommen vandaag nog weer twee mensen hiero die vragen waar de fabriek is. Nou als [eiser sub 1] nou kassen gaat bouwen tot. Ik weet precies wat er allemaal gebeuren mag.
[…]
[gedaagde sub 1] : Omdat het nooit anders is want ik heb van hem nog steeds geen antwoord dat ik zeg van vertel me nou maar eens waarin ik jou heb tegengewerkt. Buiten dan deze grond. Buiten die grond. Waar ik jou nou vanaf 1980 waar ik jou ooit in tegengewerkt heb”
4.26.
Uit de hiervoor aangehaalde gespreksdelen volgt genoegzaam dat [gedaagde sub 1] ten tijde van zijn aankoop van het Perceel op de hoogte was van de overeenkomst die zijn zoon [gedaagde sub 2] met [eiser sub 1] had gesloten, maar het daar niet mee eens was vanwege zorgen over mogelijk negatieve gevolgen die eventuele kassenbouw door [eiser sub 1] op het Perceel voor de vindbaarheid/bedrijfsvoering van het Keukenbedrijf kon hebben. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] die zorgen herhaald en hieraan toegevoegd dat het Perceel ook van belang was in het kader van het vergroten van parkeergelegenheid bij zijn privé rijtuigenmuseum. In de Transcriptie leest de rechtbank verder dat [gedaagde sub 1] in het gesprek op 9 juli 2018 heeft toegegeven dat hij [eiser sub 1] heeft tegengewerkt zodat deze de door hem verlangde grond niet in eigendom zou kunnen verkrijgen. De verklaring van [A] dat [gedaagde sub 1] heeft gezegd uit rancune over oud zeer er genoegen in te scheppen om [eiser sub 1] op deze manier tegen te werken, vindt evenzeer voldoende steun in de eigen woorden van [gedaagde sub 1] zoals vermeld in de Transcriptie. Ter zitting is uit de toelichting door partijen verder duidelijk geworden dat dit oud zeer te maken heeft met bezwaarschriften die [eiser sub 1] in de jaren ’90 van de vorige eeuw tegen (bouw)plannen van [gedaagde sub 1] heeft ingediend. Tegen de achtergrond van dit alles hecht de rechtbank geen geloof aan de blote ontkenning door [gedaagde sub 1] ter zitting van zijn wetenschap van de bereikte overeenstemming tussen zijn zoon en [eiser sub 1] . Voldoende duidelijk is geworden dat [gedaagde sub 1] bij zijn handelwijze rondom de aankoop van het Perceel door hemzelf het oogmerk had om [eiser sub 1] te schaden en zichzelf te bevoordelen.
4.27.
Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] geprofiteerd heeft van de tekortkoming van [gedaagde sub 2] , nu hij zijn vermogen heeft uitgebreid met het Perceel en daarmee onder meer de parkeermogelijkheden bij zijn rijtuigenmuseum heeft kunnen vergroten.
4.28.
Bezien in het licht van de in 4.19 geformuleerde maatstaf wordt op grond van het voorgaande geoordeeld dat [gedaagde sub 1] met zijn aankoop van het Perceel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] .
4.29.
De bij wege van schadevergoeding in natura onder II gevorderde veroordeling tot levering van deel A van het Perceel, waartegen [gedaagde sub 1 c.s.] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, zal daarom worden toegewezen. Wel zal op praktische gronden een langere termijn dan gevorderd worden bepaald, te weten dertig dagen na betekening van het vonnis. De veroordeling tot levering brengt met zich dat [eiser sub 1] geen afzonderlijk belang meer heeft bij toewijzing van de onder I gevorderde verklaring voor recht, zodat deze zal worden afgewezen.
4.30.
In de uit de Transcriptie en ter zitting gebleken (onwillige) houding van [gedaagde sub 1] wordt voldoende aanleiding gevonden de veroordeling tot levering te versterken met een gematigde en gemaximeerde dwangsom, op na te melden wijze.
4.31.
De vorderingen zullen op de onder 4.11 vermelde gronden worden toegewezen jegens [eiser sub 1] , zoals primair gevorderd. Aan beoordeling van de subsidiaire eis, zijnde toewijzing aan [B.V. I] , wordt niet toegekomen.
Proceskosten in conventie
4.32.
[gedaagde sub 1 c.s.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1 c.s.] worden als volgt begroot, waarbij de omvang van de beslagkosten zoals die door [eiser sub 1 c.s.] is opgegeven niet is weersproken door [gedaagde sub 1 c.s.] en dus zal worden toegewezen:
Dagvaarding: € 81,00
Overige explootkosten: € 269,98
Griffierecht: € 626,00
Salaris advocaat: € 1.629,00(3 x tarief € 543,00)
Totaal: € 2.605,98
4.33.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
in reconventie
4.34.
[gedaagde sub 1 c.s.] voert aan dat het conservatoir beslag dat door [eiser sub 1 c.s.] is gelegd onnodig was, althans dat een onderliggend recht of vordering tot het leggen van dit beslag ontbrak. Hij vordert onmiddellijke opheffing van dit beslag.
4.35.
Uit wat hiervoor in conventie is overwogen volgt dat de door [eiser sub 1] gepretendeerde vordering waarvoor conservatoir beslag is gelegd, niet ondeugdelijk is gebleken. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1 c.s.] niet onderbouwd waarom het beslag ook overigens onnodig was. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie
4.36.
[gedaagde sub 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Nu de reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie wordt het salaris van de advocaat gewaardeerd op de helft van de punten in conventie. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1 c.s.] worden begroot op € 271,50 (1 punt x 0,5 x tarief € 543,00), te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot levering van deel A van het Perceel als bedoeld in rechtsoverweging 4.5 van dit vonnis aan [eiser sub 1] , tegen een prijs van € 35,00 per vierkante meter, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde sub 1] met de nakoming van dit gebod in gebreke is, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 30.000,00;
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde sub 1] niet binnen zestig dagen na betekening van dit vonnis aan de in 5.1 gegeven veroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van zijn handtekening onder de leveringsakte zodat de levering zal plaatsvinden door inschrijving van dit vonnis samen met de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers;
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met [eiser sub 1] ;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot vergoeding van alle schade die [eiser sub 1] als gevolg van de in 5.3 bedoelde tekortkoming van [gedaagde sub 2] heeft geleden, op te maken bij staat;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, om aan [eiser sub 1] te betalen de proceskosten, daarin begrepen de kosten voor het gelegde beslag, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op € 2.605,98;
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, om aan [eiser sub 1] te betalen de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op € 271,50;
in conventie en reconventie
5.8.
begroot de door [eiser sub 1] nog te maken nakosten in conventie en reconventie tezamen op € 246,00, te vermeerderen met € 82,00 in geval van betekening;
5.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.1, 5.2, 5.4, 5.5, 5.7, 5.8 uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2633